kinderboekenweek2017
 

 


 
TAIS TENG, kinderboekenschrijver en illustrator
Beschikbaar op alle dagen van de kinderboekenweek

Verhalen om in de klas te lezen:
Griezellig samen uit: Lees hier
Baba Yaga's derde kus: Lees hier
Twee Fred & Hermanverhaaltjes uit CIRCUS GRIEZELBOT: Lees hier

Titel themaprogramma: Gruwelijk eng met Teng

Tais Teng is intussen een oudgediende op griezelgebied.
Hij kan je vertellen waarom het erg dom is om zeepsop in het wijnglas met bloed te doen dat je aan vampier aanbiedt. Of hoe je spoken en andere boze geesten kunt oproepen op een kerkhof en waarom dat vrij onverstandig is.
Toen hij bij het befaamde Griezelgenootschap zat, noemden de andere leden hem bibberend Teng de IJskoude.
Intussen heeft hij niet minder dan zevenendertig griezelboeken geschreven die van gruwelijk grappig tot afgrijselijk eng lopen. De Fred en Herman verhalen zijn voor jongere lezers bedoeld en boeken als Een schip van Bloed en Barnsteen voor de ervaren griezelaars.
Behalve schrijver is Tais Teng ook een tekenaar en je kunt een heel stel van zijn griezelige prenten zien op http://taisteng.deviantart.com/gallery/30891318/Lovecraft-and-other-horror
Het sneltekenen van een heks vind je op https://www.youtube.com/watch?v=2d8-iMUEwZ4
Benodigdheden die organisator voor het bezoek moet regelen: Flap-over met grote vellen papier, voor elk kind twee vellen A3 plus onderlegger en potlood.
Opdracht voor de kinderen
Geschikte leeftijdsgroep: 9 t/m 12 jaar
Groepsgrootte: X groep tot 35 kinderen (voorkeur)        eventueel grotere groep, max 50 kinderen
Soort opdracht:  X teken X lees

Tijdstip uitvoering:
X Kan alleen tijdens bezoek
X Kan alleen vooraf


  Tais Tengs bezoek is het geschikst voor groep 6 t/m 8

Vooraf (alle groepen) : lees het verhaal Griezellig samen uit klassikaal voor. Dan hebben ze meteen een beeld van het soort verhalen dat Tais Teng schrijft. Dat verhaal is grappige griezel, grumor. Voorde jongere groepen zijn er twee verhaaltjes uit Circus Griezelbot.
In groep 8 kunnen ze ook het verhaal 'Baba Yaga's derde kus' zelf lezen. Dit verhaal is een stuk enger.

Vooraf: laat de kinderen tekeningen maken van hun favoriete monsters. dat kunnen vampiers of zombies zijn, spinnen zo groot als tractors, dorstige vleermuizen met vleugels van spinrag. De klas kan er daarna een boekje van maken of een tentoonstelling op de muur van de klas of de bibliotheek.

Vooraf: lees de boeken met heerlijke bibbers van Tais Teng

Tijdens de lezing: teken mee met Tais Teng's favoriete monsters.
Inhoud themaprogramma

Tais Teng vertelt over zijn eigen werk.
Het is handig als de kinderen zelf al een aantal vragen bedacht hebben en een stel van zijn boeken gelezen hebben. Mochten er geen boeken beschikbaar zijn dan kan de leerkracht een van de verhalen klassikaal voorlezen.
In het tweede stuk van de les gaat Teng samen met kinderen tekenen en leert hij ze hoe je monsters, draken en heksen schetst.
Hij kan ook uitsluitend als illustrator worden ingehuurd: dan wordt er de hele les door getekend en neemt hij ook een heel stel boekomslagen op groot formaat mee.
Hier zie je een video waarin hij een heks snel-tekent https://www.youtube.com/watch?v=2d8-iMUEwZ4


Benodigdheden die organisator moet regelen:
Flapover  met grote vellen tekenpapier (even groot als flapover zelf).
Voor elk kind twee vellen A3 papier, onderlegger en potlood of ballpoint.

opmerkingen:
website Tais Teng (Boeken) http://members.casema.nl/taisteng/
website illustraties: http://taisteng.deviantart.com/gallery/
Kinderboekenweek Gruwelijk Eng met Teng
Boeken bij het thema ‘Gruwelijk Eng’:

– 2016, Granterre, Griezelklas Omnibus 1, 9+
­– mei 2017, Granterre, Griezelklas Omnibus 2, 9+
– 2014, Verschijnsel, Ondierentuin omnibus (bevat: Aaien op eigen risico, Verboden vingers te voeren, Oogjes, overal oogjes, Draakalarm: code rood) 9+
– 2015, Zilverspoor, Een schip van Bloed en Barnsteen, (Bloed & Barnsteen1) 12+
– 2016, Zilverspoor, Het ijzeren woud, (Bloed en Barnsteen 2) 12 +
   
     Griezelklas reeks (ook verkrijgbaar als e-boeken):
– 1997, Elzenga, Bloedzusters, 9+
– 1997, Elzenga, Langs de Duisterweg, 9+
– 1999, Elzenga, Het derde antwoord, 9+
– 1999, Elzenga, Gruwelgeintjes, 9+
– 2000, Elzenga, Heksenbaantjes, 9+
– 2002, Elzenga, Zwartekattenkwaad. 9+
– 2008, Zwijsen, De winter dat de vlammen bevroren, 9+
– 2010, Zwijsen, Middernacht disco show, 9+
– 2001, Zwijsen, De brug van de stollende dromen, 9+
– 2002, Zwijsen, Koemest en paddenbloed, 9+

– 2007, Zwijsen, Ankerdag, 9+
– 2008, Zwijsen, Circus Griezelbot (Fred en Herman), 9+
– Zwijsen, Verboden voor mensen (Fred en Herman), 9+
– Zwijsen, Tovertaarten en nachtgluiperds (Fred en Herman), 9+
– Zwijsen, Prooien van de zielzuiger, 9+
– 1997, ELzenga, Klauwen van ijs, 10+
– 1998, Elzenga, Voorbij de zerken, 12+
– Elzenga, De wortels van het woud, 10+
– 1996, Elzenga, Dode ogen, 10+
– 1998, Elzenga, De beet van de demon (Je eigen griezelverhaal 2), 9+
– 1999,Elzenga, Nieuw bloed (Je eigen griezelverhaal 2), 9+
– 2010, Kramat, Gestolen zielen (Atlantis ongezonken 1), 12+
– 2012, Kramat, De verschroeide veer (Atlantis ongezonken), 12+
– 2004, Ploegsma, Het net van de vuurgod, 12+
– 2006, Ploegsma, De grijns van de djinn, 12+
– 2006, 2008, Miyu, De Jongen van Smaragd, 9+
– 2004, Piramide, De beschermgeest, 9+
GRIEZELLIG SAMEN UIT een Griezelklasverhaal uit de e-bundel GOLEMS EN GRAAIHANDJES


"Ik vraag me af of dat wel zo'n slim idee is, directeur," zegt meester Rudolf. "Dat uitstapje samen met de andere groep. Mijn leerlingen..."
De directeur tikt de as van zijn sigaar. "Tja, Rudolf, wat kan ik zeggen? We moeten elke stuiver drie keer omdraaien. Voor elke klas apart een bus huren lukt domweg niet."
"Maar ze zijn een ZBK-klas! Als ik die lui bij gewone  kinderen zet, wordt het een ramp!"
"Ik weet dat ze beetje moeilijk leren," knikt de directeur. "Zeer Bijzondere Kinderen. Daarom heb je ook maar zo'n klein klasje. Andere leerkrachten zouden een moord doen voor een klasje met maar negen kinderen. Bovendien is het wel goed als ze ook eens met normale kinderen omgaan. Gezellig samen uit, weet je wel."
Griezellig samen, zou een betere beschrijving zijn, denkt meester Rudolf. De directeur heeft geen flauw benul waar ZBK eigenlijk voor staat. Moeilijk leren, het zou wat.. Natuurlijk heb je speciaal onderwijs nodig met twee vampiermeisjes, een levende mummie, een heks of een weerwolf. Om over onze dwerg, de leprechaun, de boomnimf en de kelpie nog maar te zwijgen. 
Zelf noemt hij ze in gedachten soms de griezelklas. Als de kinderen dat wisten zouden ze alleen maar apetrots op die naam zijn.
"Met hun verstand is niks mis," zegt meester Rudolf. "Het is alleen dat ze zeer bijzonder zijn."
Vooral zeer bijzonder lastig.
"Sorry, Rudolf, de bus is al onderweg. Bovendien gaat juf Geraldine ook mee. Zij zal haar eigen lieverdjes in toom houden."

"Samen met groep zeven," zegt meester Rudolf tegen de klas. "Ik heb mijn best gedaan voor een eigen bus, maar dat zit er gewoon niet in."
"We zullen ons goed gedragen, mees," zegt Nadine. "Heus."
Nadine is een boomnimf en ze is vooral goed in groene magie. Als ze een eikel in de grond duwt, knalt er prompt een twintig meter hoge eik uit.
"Dat is jullie geraden. Als ik ook maar een vleugje zwarte magie ruik, zet ik de schuldige subiet uit de bus. Dan kan ze naar huis teruglopen."
"Waarom kijk je naar mij?" zegt Meral. "Zeker omdat ik een heks ben! Nou, heksen zijn echt niet de enigen die mensen in kikkers veranderen!"
"Dit slaat op jullie allemaal. Gedraag je. Over een half uur komt de bus voorrijden."

Het is niet te geloven, denkt meester Rudolf. Ze staan in een nette rij te wachten. Uh oh, ik zie het al.
Hij stopt naast de dwerg, die zijn schooltas haastig achter zijn rug houdt. "Eh, Hägar? Zou je die schooltas in het lokaal willen laten?"
"En als iemand me nu 'kleintje' noemt? Dan mag ik hem toch wel een dreun geven?"
"Niet met een mokerhamer." Hij heeft Hägar eerder in actie gezien. Bij de geringste aanleiding ritst de dwerg zijn tas open en haalt een joekel van een mokerhamer te voorschijn. Hägar komt de meeste mensen amper tot de knie: gewoonlijk plet hij hun tenen en hopsen ze krijsend verder met een platte Donald Duck poot.
"Als iemand iets stoms zegt, Hägar, dan tel je gewoon tot tien."
"En dan mag ik ze een dreun geven?"
Meester Rudolf slaakt een diepe zucht. "Tel maar liever tot tienduizend."
De kinderen van de griezelklas spelen zelden met de rest van de school. Het zijn rare lui en als kinderen zo duidelijk anders zijn, worden ze vaak geplaagd door de rest.
Geen leerling pest een kind van de griezelklas echter vaker dan één keer heeft meester Rudolf gemerkt. Na een uurtje knalgroen en angstig kwakend rondspringen, snap je dat het uitschelden van een heks onverstandig is. Hetzelfde geldt voor grappige opmerkingen over zonnebrillen in de stortregen: Carmilla en Lucy hebben allemachtig scherpe tanden en vampiermeisjes zijn altijd dorstig.
Eigenlijk is meester Rudolf wel een beetje trots op zijn leerlingen. Wat je ook van ze kunt zeggen, het zijn beslist geen watjes.
Hij loopt de rij verder langs. "Die fluit blijft ook hier, Crom. Als jij begint te spelen, dansen ze door tot hun voeten van hun benen vallen."
De leprechaun reikt hem het uitgeboorde dijbeen aan en meester Rudolf stopt het magische wapen in de tas met de mokerhamer.
"Geef die zak met levende ratten maar hier, Paul."
"Ik moet onderweg toch iets te bikken hebben?" klaagt de weerwolf.
"In het restaurant krijgen jullie straks patat met frikandellen. Geen heksenbezem, Meral! En jij, Nadine, haal die kastanjes uit je zak."

Een kanariegele bus stopt voor de school, toetert. De andere klas holderdeboldert de trap af. Juf Geraldine is piepjong ziet meester Rudolf tot zijn schrik. Amper twintig. Dat gaat nog wat worden.
Haar leerlingen bestormen de bus en wringen zich joelend naar binnen.
"Jongens, meisjes!" jammert de lerares. "Rustig een beetje!"
Die van mij luisteren tenminste, denkt meester Rudolf.

"Mees," zegt Meral in het gangpad, "die okkeloenen hebben alle goede stoelen ingepikt! We kunnen niet meer bij elkaar zitten!"
"Die klojo met die neusring duwde me!"
"Ik wil bij het raam!"
Meester Rudolf wappert met zijn handen. "Kalm! Rustig! Geen paniek! Dan gaan jullie toch gewoon zitten waar nog wel plaats is?"
Hij laat zich op de stoel naast de lerares zakken, Hägars tas met in beslag genomen spullen op zijn schoot. Uit Pauls zak met ratten komt een onderdrukt gepiep. Hij draait zijn hoofd opzij: via de spiegel boven het gangpad kan hij de hele bus overzien.
"Het zijn schatjes, " zegt de lerares met een bleek glimlachje, "maar wel een beetje wild."
De meester knikt afwezig en mompelt een spreuk. Hij heeft magie verboden, maar een ZBK-leraar kan eenvoudig niet zonder. Zijn gehoor wordt even scherp als dat van een vleermuis.
"Is deze plaats nog vrij?" vraagt Hägar aan de jongen met de neusring.
"Ruimte zat." Een vette grijns. "Hier kunnen nog wel vier peuters zitten."
O nee! Hij veert op, maar de dwerg haalt enkel zijn schouders op en klimt op de zitting.
Gelukkig heb ik zijn mokerhamer hier. Hoewel, zelfs zonder moker is een dwerg gevaarlijk genoeg. Hägar kan een briesende stier aan zijn staart rondslingeren.
"Zeven, acht, negen." Dat moet Hägar zijn. "Twaalf, dertien, veertien."
De meester zakt in de stoel terug. Het is ongelooflijk, maar zijn goede raad werkt. Hägar heeft zijn woede onder controle. "Eenentwintig, tweeëntwintig."
"Wat zit jij te mompelen, onderdeurtje?" bromt de jongen.
"Ik tel," antwoordt Hägar. "Tot tienduizend."
Met Hägar zit het wel goed. In de spiegel zoekt meester Rudolf de rest van de bus af. Sylvia zit kaarsrecht naast een truttig meisje met lang blond haar. Het meisje draagt een roze trui waarop een paardenkop geborduurd staat. Net als Sylvia draagt ze een parelkettinkje. Het hadden twee zusjes kunnen zijn.
"Ik heet Araminda en ik heb mijn eigen pony," verklaart het meisje op een nuffig toontje. Ze raakt de gouden hoefijzer-broche op Sylvia's trui aan. "Hou je ook van paarden?"
"Paardrijden vind ik het einde," zegt Sylvia. "In dat pretpark hebben ze vast wel pony's. Zullen we ze samen gaan zoeken?"
Dat werkt ook, besluit de meester. Die twee zullen de hele weg over paarden kletsen.
Crom. De leprechaun houdt van rare grappen en is dol op stennis. Alleen aan zijn puntige oren kun je zien dat hij een elf is. Crom spreekt met stemverheffing tegen een jongen, die zijn walkman op maximum volume heeft aanstaan. Meester Rudolf kan de drums horen bonken.
"We hebben onze eigen rockgroep," zegt Crom.
"Wat voor spul?" vraagt de jongen. "Elektrische gitaren, drums?"
"Fluiten," zegt Crom. "Die van mij werd uit het dijbeen van een kannibaal gesneden en is tweeduizend jaar oud."
"Fluiten," snuift de jongen. "Alleen een oude opa speelt op fluiten. Da's bejaardenmuziek." Hij draait zich demonstratief naar het raam en negeert Crom verder.
Paul de weerwolf, de boomnimf Nadine en de twee vampiermeisjes hebben de achterbank veroverd: dat zal verder geen problemen opleveren.
Meral kletst met een meisje in een lange, flodderige India-jurk, die minstens een dozijn kettingen draagt.
"Eigenlijk heten wij heksen Wicca," zegt Meral. "En wij zijn streng maar rechtvaardig."
Het meisje rinkelt met haar armbanden. "Mijn moeder is óók een heks. Ze heeft kastenvol betoverde edelstenen en kan je toekomst in de kaarten lezen." 
"Wreed! En ze heeft jou natuurlijk ook magie geleerd."
"Ik weet álles van magie af."
"Geinig. Misschien kunnen we spreuken uitwisselen?"
Waar zit Anton? Ah, naast die kale kop in een Aussie.
"Al die verbanden," zegt de gabber. "Hejje een auto-ongeluk gehad?"
"Nee, een krokodil. Maar dat was vierduizend jaar geleden."
De jongen staart hem aan en begint dan te grijnzen. "Volgens mij hejje alleen een lelijke puistenkop. Zo lelijk dat je hem aan niemand durft te laten zien."
"Wie weet heb je gelijk."
Hopelijk blijft Anton kalm, denkt de meester. Vierduizend jaar geleden, voor hij een levende mummie werd, was Anton een farao. Farao's stonden er niet om bekend dat ze zich ongestraft door een miezerige onderdanen lieten beledigen: hun tong afsnijden was wel het minste.
"Pukkels en konijnentanden," zegt de gabber.
"Bid je armzalige goden dat je er nooit achterkomt."
De lerares tikt meester Rudolf op de arm. "Zit u al lang in dit werk?" Van zo dichtbij schalt haar stem als een misthoorn en hij krimpt onwillekeurig in elkaar.
"Veel te lang," zucht hij. Halverwege de bus hoort hij Hägar doortellen. "Honderd en een, honderd en twee."

"Pretpark Zevenaar," zegt de buschauffeur door de microfoon. Meester Rudolf ziet een vervallen fabriek waarvoor een beeld van een knoestige arbeider staat. Hij heft een bronzen mokerhamer hoog boven zijn hoofd. De muren zijn met verbleekte clownsmaskers versierd.
"Uitstappen allemaal," roept de chauffeur.
"Nee!" brult meester Rudolf, "blijf zitten!" Het is al te laat. Een lawine van schreeuwende kinderen stort zich door de openzwaaiende deuren naar buiten.
"Misschien kunnen we het beste elk op onze eigen klas letten?" zegt meester Rudolf als ze voor de ingang staan. Hij werpt een blik op zijn horloge. "Dan zien we elkaar over een uur bij het restaurant."
"Ja, laten we dat maar afspreken." Juf Geraldine stapt op twee kinderen af. "Andries, hou op! je hebt Henk nu twee stompen gegeven. Dat moet genoeg zijn."
"Hij trapte me tegen mijn knie!"
"Blijf bij me in de buurt!" roept meester Rudolf. Meral, Sylvia, Crom en Hägar zijn al uit het zicht. Dat ze geen toegangskaartjes hebben zal geen ZBKklasser tegenhouden.
"Mogen Lucy en ik in de rupsband?" vraagt Carmilla.
"Ga je gang. We spreken over een uur af bij het restaurant, oké? En niemand bijten."
"We hebben vannacht al gedronken," zegt haar zus Lucy.
Het is inderdaad een oude fabriek ontdekt meester Rudolf zodra hij de kassa gepasseerd is. Een viertal fabriekshallen die tot de nok toe zijn volgestouwd met afgedankte kermisattracties. Draaimolens, glijbanen, zweefgondels langs het plafond. Een wildwaterbaan met gedeukte kano's. André Hazes en Anouk zingen dwars door de herkenningsmelodie van Bassie en Adriaan heen.
Meester Rudolf klemt zijn kaken op elkaar. Dit hoort ook bij onderwijzen.
"Negenduizend negenhonderd vijfenzeventig," hoort hij ineens. Hägar is nog steeds aan het tellen. Een afschuwelijk vermoeden komt bij hem op en hij snelt naar het raam. Door het stoffige glas kan hij het beeld van de arbeider als een grijze schim onderscheiden. Maar hoe onduidelijk het beeld ook mag zijn, een ding is zeker: de arbeider houdt zijn loodzware mokerhamer niet langer vast.
"Negenduizend negenhonderd vierentachtig."
Waar komt Hägars stem in vredesnaam vandaan? Dat is het gedonder met een magisch gehoor: je vangt elke fluistering op, maar de richting valt niet te bepalen.
"Moet je niet op de paardjes van de draaimolen? Dat is echt iets voor kleuters."
Shit, die pestkop zit Hägar nog steeds te jennen! Ziet die idioot Hägars gejatte hamer niet?  Wacht, ze hadden het over een draaimolen!
Hij grijpt een van de opzichters bij de arm. "Meneer! Waar is de draaimolen met paarden? Het is een noodgeval!"
De man lijkt uit een diepe sluimer te ontwaken en werpt hem een lodderige blik toe. "Met peerden? Laat me eens kieken..."
"Negenduizend negenhonderd negenenenegentig," komt Hägars stem gevolgd door een doffe dreun en een ijselijke kreet. Meester Rudolf laat zijn arm los. "Laat maar."

"Uh, mees..."
Ah, mijn heksje heb ik in ieder geval teruggevonden.
"Wat is er, Meral?"
"Ongelukje, mees. Echt waar." Ze opent haar hand. Op de handpalm hurkt een grasgroene kikker. Een kralenketting zit nog om zijn lijf gewonden.
"Ze zei dat ze toveren kon. Dat ze een spreuk wist die alle zwarte magie tegenhield. Niet dus."
Hij legt zijn hand op haar schouder. "Trek het je maar niet aan. Ik denk dat ze gewoon opschepte. Als ze een echte heks was, zat ze toch in onze klas?"
"Soms duurt het wel drie uur voor ze terugveranderen."
"Ik regel het wel." Hij schudt zijn broodtrommel leeg in een papierbak. "Zet haar hier maar in."
"Ik deed het heus niet expres!"
"Ik geloof je. Heb je Sylvia soms gezien?"
"Die liep samen met een meisje naar achteren. Buiten zit een kinderboerderij."
"Met paarden?"
Meral schudt haar hoofd. "Nee, die had ik beslist gezien. Het weiland was piepklein en loopt dood tegen het meer."
"Grote galopperende nachtmerries!"
En dat is precies wat Sylvia is. Volgens de oude Ierse legenden waren kelpies beeldschone vrouwen die zich in beeldschone merries konden veranderen. Wee de paardengek die op een kelpie probeerde te rijden! Haar benen zaten meteen onwrikbaar vastgekleefd aan de paardenrug. De kelpie galoppeerde vervolgens pardoes het water in, dieper, steeds dieper, tot eerst het paard en dan de berijdster kopje onder ging. Kelpies kunnen niet verdrinken, mensen wel. Kelpies als Sylvia voeden zich gewoonlijk met verdronken zeelieden, maar vers vlees heeft hun voorkeur.

Meester Rudolf sprint het weiland op. "Sylvia!" Het meer is een loodgrijze vlakte in de stuivende motregen: ijskoud en diep genoeg om een kerktoren te laten verzinken. Zijn dat de afdrukken van paardenhoeven in de modder langs de waterkant?
"Sylvia?"
"Is er iets, mees?"
Het meisje leunt tegen de deurpost van de caviaschuur.
Sylvia's haar hangt in natte slierten langs haar gezicht. Even probeert hij zichzelf wijs te maken dat het door de motregen komt, maar dat verklaart de andere details niet. Sylvia is een fanatiek lijnster, altijd op dieet. En deze ochtend had Sylvia beslist nog geen opbollend buikje. Bovendien droeg ze maar één parelsnoer, geen twee.
"Zij hield van paarden," zegt Sylvia dromerig, "en ik hield van haar." Haar glimlach toont scherpe haaientanden.
Het heeft geen enkele zin tegen Sylvia uit te varen. Kelpies zijn kelpies. Je kunt een leeuwin ook onmogelijk verwijten dat ze een zebra opvreet. Sylvia zou niet eens begrijpen waar ik het over had. Meester Rudolf voelt zich doodmoe, volledig doorgedraaid.
"Als je Paul zoekt, die zit in de caviaschuur na te kauwen. Je had zijn zak met ratten in beslag genomen en hij houdt niet van frikandellen."
"Ik snap het." De volgende bezoekers zullen waarschijnlijk alleen lege kooien aantreffen. Met misschien een paar losse caviapootjes in het stro.

Goed, denkt hij. Dat waren Hägar, Meral, Sylvia en Paul. Vier van de negen. De rest is ongetwijfeld even vreselijke dingen aan het uitvreten.
De iele tonen van een fluit bereiken hem zodra hij de hal binnenstapt. Crom! Die jongen met de walkman beledigde Crom dodelijk: hij noemde fluiten iets voor oude opa's. Bejaardenmuziek.
Hij draait zijn hoofd. Het komt van rechts. Waarschijnlijk komt het van het rechts.
Mester Rudolf snelt om de rupsbaan heen. Een jongen van een jaar of zestien steunt met beide handen op een balk van het draaihek. Zelfs in dit harde tl-licht ziet hij er verdacht bleek uit. Bloedeloos. Zitten er inderdaad twee gaatjes in zijn nek of zijn dat pukkels?
Later. De eerste beet van een vampier is zelden dodelijk en Lucy zei dat ze de vorige nacht al gedronken hadden.
De muziek klinkt beslist luider. Hij kijkt omhoog: een luchtrooster. De muziek moet uit de volgende zaal komen en de enige doorgang zit helemaal vooraan, vlak na de kassa.
"Muziek voor oude opa's?" hoort hij Croms stem. "Denk je er nog steeds zo over?"
Uit het luchtrooster klinkt een benauwd gekreun, gejammer dat bijna op het miauwen van een gewonde kat lijkt.
"Ik heb precies wat je bedoelt! De Wals van de Overgrootvaders noemen we deze song." Nieuwe noten snerpen.
Maar ik nam Crom zijn magische fluit toch af? Nee, ik nam hem één van zijn fluiten af. Een muziekgek als Crom heeft ongetwijfeld meer fluiten bij zich.
Mester Rudolf balt zijn vuisten: omlopen heeft geen zin. In deze drukte kost het me minstens een minuut of vijf en als het om zwarte magie gaat is vijf minuten een eeuwigheid.
De wildwaterbaan! Die betonnen goot met zwalkende kano's slingert zich door alle vier de zalen.
Na een woeste sprint (twee omvergelopen kleuters, een dienblad met bierglazen en een frontale botsing met een dame die minstens een half nijlpaard woog) wipt hij over het hekje en rent voorovergebogen de donkere tunnel in. Hij gaat twee keer onderuit op de met algen begroeide tegels, maar als hij kletsnat overeind krabbelt, bevindt hij zich in de tweede zaal.
Crom hurkt in een kring van toeschouwers. Hij blaast op een fluitje dat niet groter dan een vingerkootje lijkt en er waarschijnlijk ook een ís. Een stokoude man danst met wilde beenzwiepers om de leprechaun heen. Zijn gewichten kraken en knarsen bij iedere koprol. Rimpels ploegen zijn gezicht, bij elke pas een paar meer. Al zijn haar is uitgevallen op een sneeuwwitte pluk op zijn voorhoofd na. De koptelefoon van zijn walkman bengelt los.
Crom neemt de fluit uit zijn mond, maar de tonen blijven doorsnerpen.
"Zo dansen de oudjes," zingt Crom.
"Geen haar op hun hoofd
geen tand in hun mond.
Zo dansen de oudjes
in het rond!"
Crom brengt de fluit aan zijn lippen, blaast een laatste noot en steekt hem dan terug in zijn borstzakje. De oude man zakt door zijn benen en spuwt een handvol tanden uit.
"Hoi, mees." Crom knikt naar zijn slachtoffer. "Wij leprechauns zijn uiterst beleefd. Hij beweerde dat ik alleen bejaardenmuziek kon spelen en dat deed ik dus maar. En bejaardenmuziek is natuurlijk voor oude opa's bestemd."
"Ik kan niet zeggen dat ik hier erg blij mee ben, Crom." In zijn hart kan hij Crom geen ongelijk geven. Pesten doe je volledig op eigen risico en Crom heeft zich ingehouden: de jongen leeft in ieder geval nog.
"Kun je hem weer jong maken?"
"Natuurlijk niet. Een beuk kun je toch ook niet meer in een beukennootje terugstoppen?"
"Nu ja. Kom maar mee naar het restaurant."

Vreemd, denkt meester Rudolf. Groeiden er zo-even ook al drie enorme kastanjebomen voor de ingang van het restaurant? De middelste verspert de hoofdingang volledig.
Vast wel. Ik moet mijn leerlingen niet overal de schuld van geven. Bovendien staat het wel vrolijk, dat frisse groen.
Hij duwt een zijdeur open.

"Ik mis nog drie kinderen, Rudolf," zegt juf Geraldine bij de kassa. Ze heeft haar armen om de gabber geslagen, die zich jammerend aan haar boezem drukt.
"Zijn ogen!" kreunt hij. "Zijn ogen zaten vol kevers en zijn tong was een slang!"
"Rustig maar, Koen. Het gaat vanzelf over."
"Zijn tong siste naar me!"
"Die stomme pillen ook," zegt ze tegen meester Rudolf.
"Vroeger rookten we hoogstens een jointje," knikt hij. "En daar bleef het bij. Wie ben je kwijt?"
"Michiel, dat is die jongen met de walkman. Antoinette, ze heeft een paardenstaart. Doerga."
"Dat meisje met al die kettingen?" Die Meral in kikker veranderde. "Uh, Doerga zit zolang in de bus. Ze werd misselijk in de draaimolen."
"Dat is in ieder geval één. Jan-Willem kwam net van de EHBO aanhinken. Met zijn voet in het gips. Hij heeft iets zwaars op zijn tenen gekregen en weigert te vertellen wat."
Hägars tas wordt plotseling kilo's zwaarder en begint vervaarlijk op te bollen. Haastig schuift hij hem met zijn voet achter een stoffige palm in een houten bak.
Een angstige kwaak: Doerga stommelt met rinkelende kettingen achter de palm vandaan. Ze heeft haar voet nog in Hägars tas.
"Ah, daar ben je, Doerga. Nu alleen Michiel en Antoinette nog."
"Ik was een kikker! Helemaal groen!"
Juf Geraldine klakt met haar tong. "Je bent nu weer roze, liefje. En zo te zien heb je ook geen zwempoten meer."
"Blijkbaar heeft die Koen van jullie wat pillen uitgedeeld," zegt meester Rudolf. Uit zijn ooghoek ziet hij een rat wegschieten. Hij heeft een kastanje in zijn bek. "Misschien moeten we naar het andere restaurant gaan. Het is hier nogal vol." Hij grist de tas van de grond en loopt naar de uitgang. "Je andere kinderen zitten daar waarschijnlijk. Er zijn hier twee restaurants en we hebben niet afgesproken welk."

"Ik mis nog steeds twee kinderen," zegt juf Geraldine een half uur later. "Ik kan toch niet zomaar vertrekken?"
Meester Rudolf knijpt haar in de schouder. "Je hebt ze vijf keer laten omroepen, meisje. De enige die reageerde was dat murmelende oude mannetje. Bovendien zouden de bewakers je opbellen zodra ze je leerlingen vinden. Die lui zijn professionals. Als wij meezoeken, lopen we alleen maar in de weg."
"Dat is zo." Ze legt haar hand op haar zaktelefoon en knikt heftig. "Ik kom terug zodra ik mijn klas bij de school heb afgeleverd."
"Uh, meneer?" zegt de bestuurder. "Ik krijg mijn bus niet gestart. Er groeit klimop uit het motorblok. Dat is mij nog nooit overkomen."
Gezellig samen uit, ja ja. Nu, niemand kan mij iets verwijten. Ik heb de directeur nog zo gewaarschuwd!
"Nadine?"
De boomnimf verbleekt en schuifelt met haar voeten. "Ik deed het niet expres, mees." Ze spreekt zo zacht dat hij haar amper kan verstaan. "Twee grote jongens pikten mijn handtas net en gooiden die door de lucht. Ik denk dat er een paar zaadjes uitgevallen zijn."
"En waar zijn die jongens nu?"
Nadine wijst bedeesd naar twee lijsterbesstruiken die in het asfalt van het parkeerterrein wortelen. "Ik werd een beetje boos. Sorry."
Meester Rudolf knijpt zijn ogen stijf dicht en haalt drie keer diep adem. Ik laat me omscholen tot leeuwentemmer, neemt hij zich voor. Een heerlijk kalm beroep zonder enige stress.
"Haal die klimop weg en stap in." Hij vraagt maar niet of Nadine de jongens terug kan toveren. Dit soort bezweringen is meestal onomkeerbaar en het meisje schaamt zich toch al.
Niemand zal ze missen, denkt hij. Ik ken hun soort: later waren het vast tasjesdieven geworden en nu zijn de vogels in ieder geval blij met ze.
Hij klapt in zijn handen. "Het uitstapje is voorbij, jongens en meisjes! We gaan terug naar school!"


BABA YAGA'S DERDE KUS
Een verhaal uit de wereld van Bloed en Barnsteen.

Çulpan woonde maar drie huizen van de heks vandaan en dat alleen al maakte hun straat bijzonder, de beste en spannendste straat van Novgorod. Niet dat Nadia van Deventer er hekserig uitzag: geen kromme rug of haar als vochtig stro. Ze had ook geen twee wratten op haar neus, maar iedereen wist dat Nadia de kleindochter van Baba Yaga was.
Baba Yaga, dat was het echte werk: de Heks der Heksen. Ze schoot in haar koperen vijzel door de hemel, roeiend met haar stamper. De donder rommelde in haar kielzog. Overal waar ze vloog, hoorde je de wolven en kraaien haar begroeten. Zo'n opgetogen gehuil en oorverdovend gekras! Natuurlijk was Baba Yaga's kleindochter ook een heks en Nadia verslond zo goed als zeker baby's en kleuters.
'Ik zag gisteravond zelf hoe ze naar het bos sloop,' vertelde  Çulpans broer, 'met een hele bundel afgekloven botten op haar rug Vast om ze stiekem te begraven. Zodat niemand weet wie die twee verdwenen kinderen verslonden had!'
Çulpan en Azat  hurkten voor  de geblakerde vuurkom op het erf en haar broer mikte er zo nu en dan een handje gedroogde molm op of reepjes berkenbast. De berkenbast siste en vlamde groen op.
Azat was een volle drie jaar ouder dan zijn zus en hij wist alles, werkelijk alles over heksen en moerasgedrochten. Maar soms verzon hij gewoon maar wat. De twee zoontjes van Vladimir de hoefsmid waren inderdaad vorige week verdwenen maar dat zei niks. Tien tegen een hadden de wilde Tartaren ze geroofd om als slaven aan de Griekse handelaars te verkopen.
 'Botten?' Çulpan snoof. 'Dat was gewoon een takkenbos. Ik zag haar ook maar dat was Nadia niet. Gewoon haar meid Vali. En ze liep niet naar het bos. Ze kwam van een heel andere kant.' Ze vouwde haar armen voor haar borst en stak haar kin omhoog. Azat moest vooral niet denken dat ze alles geloofde. Ze was geen Simpele Ludmilla die haar gouden klompen voor drie bevroren ganzeneieren ruilde.
'Vali liep door de sneeuw en toch zag ik nergens voetafdrukken. En de sneeuw, die was pas gevallen.'
'Oh.' Çulpan had gisteren niet op zulke zaken als ontbrekende voetsporen gelet. 'Ik weet zeker dat het Vali was. Als ze geen voetafdrukken maakt, is ze zelf ook heks.'
Çulpan kneep haar ogen dicht en ze zag de dienstmeid Vali weer voor zich. Ze had een geheugen als een ijzeren pot zoals haar tante gewoonlijk zei. De takken waren inderdaad nogal knobbelig geweest en bijna even wit als de sneeuw. 'Je hebt gelijk. Het waren botten. Maar veel te lang voor kinderbotten. De meid van een heks kan vast ook toveren. Anders hadden Nadia en Jord haar allang opgegeten.'
'Jord is gewoon een handelaar van vreselijk ver van hier, geen heks,' protesteerde haar broer. 'Mannen kunnen geen heksen zijn.'
Çulpan wist dat haar broer Jord vereerde, zeker nadat Jord hem met zijn kruisboog had leren schieten. Een hele middag lang tot de pijl elke keer precies in de mond van de Turk belandde die Jord op de houten ton geschilderd had.
'Het was volle maan,' vervolgde Azat. Hij boog zich naar haar oor. 'Welke vrouw gaat er nu bij volle maan naar een bos waarin je wolven hoort huilen?'
'Alleen een heks,' fluisterde Çulpan terug. Ze voelde een heerlijk huivering door haar ruggengraat sidderen. Ze had het natuurlijk wel geweten maar nu was het bewezen. Ze woonde in een straat met niet minder dan twee heksen en Jord kon ook best een heks zijn, een mannelijke. Denk aan Koschei de Doodloze of die sjamaan van vorig jaar. Geen halve kies in zijn kaken en toch beet hij subiet een ijzeren staaf door.
Azat pakte haar hand en trok haar overeind. 'Ik moet je wat laten zien.'
'Wat?'
'Kijk over de schutting. Naar het torentje op de kapel naast Nadia's huis. Zie het kruis?'
'Wat is er met dat kruis?'
'Het is zwart en het kruis, dat staat op zijn kop. Het is geen kerk voor God, maar voor Shaitan! Voor de duivel zelf want die heeft een omgekeerd kruis.'
Çulpan barstte in een schaterlach uit.
'Wat ben jij stom zeg! Dat is gewoon Thors hamer. De donderhamer. Oom Leothar draagt die zelf ook.'
 'Het is Shaitans kruis!' Hij gaf haar een stomp en beende het huis in, trok de deur met zo'n harde klap achter zich dicht dat er een lawine van sneeuw van het afdakje ruiste.
Wat zijn jongens toch dom. Vooral grotere broers. Çulpan wreef over haar schouder en tuurde naar de spitse kerktoren. Als ze vier stappen opzij deed, hing de volle maan precies achter Thors donderhamer.
Ze hief haar handen, trok het omgekeerde kruis en vervolgens de driedubbele slinger voor water.
'Thor voor de hemel,' zong ze,
'en Ran voor de zee.
Maar beiden buigen
als Baba Yaga langsschrijdt.'
Het was een rijmpje dat ze van haar eigen grootmoeder geleerd had en ze wist dat het waar was.  Baba Yaga was ouder dan de wereld, ouder dan de goden en haar kleindochter woonde in Çulpans eigen straat...
 
Die nacht droomde ze dat Baba Yaga met haar vijzel op hun erf landde: een bons zo hard dat de sneeuw tot over de schuttingen spatte. De vijzel zelf was zo hoog dat hij tot het middel van de heks kwam. Baba Yaga wenkte Çulpan met haar stamper en roffelde toen op de rand. 'Klim aan boord, meisje! Hijs de zeilen! Wij gaan een tochtje maken.'
 'Waarom ik?' vroeg Çulpan een beetje achterdochtig. 'Je gaat mij toch niet vetmesten en in je ketel koken tot het vlees van mijn botten valt?'
'Dat zou Nadia mij hoogst kwalijk nemen. Je woont in haar straat.'
Dat leek Çulpan ook een goede reden. Je eet de mensen in je eigen straat niet op. Dat is even stom als poepen in je eigen bedstee. Ze hees zich dus maar over de rand.
Baba Yaga reikte haar de stamper aan. 'Roei, meisje! Roei ons naar de rand van de ochtend. Naar het land van Nav, waar zeehonden vliegen en raven madrigalen krassen.'
Als je de stamper als roeispaan gebruikte werd de lucht prompt even substantieel als water, merkte Çulpan. Bij elke haal voelde je weerstand en kolkte het maanlicht in trage regenboogspiralen weg. Twee, drie slagen en ze kwamen los van de grond.
'Doe ik het goed zo, Baba?'
'Je roeit als een Dietse matroos, Çulpan!'

Het land lag diep onder hen, een zilveren zee in het maanlicht. Çulpan keek om: daar slingerde de Volchov zich door de bossen, zwart en gestippeld met ijsschotsen.
Ze draaide zich naar Baba Yaga. 'Waar is Novgorod gebleven?' Ze wees. 'Ik ken die bocht. Daar zou de brug naar de handelswijk moeten liggen en de Citadel is enkel een ronde heuvel.'
'We peddelen door de dromen van het woud. Daarin is geen plaats voor steden.'
Heksenpraat, dacht Çulpan. De dromen van het woud.  Alleen een heks kan het snappen. Later als ik groot. Later als ik zelf een heks ben...
'Dat is een prima ambitie,' zei Baba Yaga. 'En weet je wat het mooiste is?'
Çulpan schudde haar hoofd. 'Nee?'
'Je hoeft er niet stokoud voor te zijn. Je kunt deze nacht nog beginnen.' Ze grinnikte en het was alsof een wilg grinnikte, of een beekje. 'In feite ben je al begonnen. Denk je dat een gewoon meisje Baba Yaga's vijzel door de hemel kan roeien? Nee, jij bent speciaal. Een gewoon meisje zou zichzelf meteen wakker gegild hebben toen mijn vijzel vlak voor je neerplofte.'
Jij bent speciaal. Çulpans oren gloeiden van trots. Of nee, niet enkel trots: er kronkelde ook een draadje angst doorheen, iets dat bijna schaamte was. Stel dat Baba Yaga zich vergiste?
Ze stak de stamper, die elke hartenklop meer op een roeispaan begon te lijken, diep in het sprankelende lucht-water, haalde hem met al haar kracht achteruit. De vijzel versnelde, schoot recht omhoog, zo hoog dat ze de maan bijna kon aantikken en zwiepte toen schuin omlaag, even tomeloos als een slee van een steile helling.
De wind gierde Çulpan om de oren en werd een loeiende storm, een storm die ze helemaal zelf maakte. Sneller. Nog sneller.
Ze lachte, een juichkreet die helemaal uit diepst van haar buik opwelde en haar lach schalde naar alle uithoeken van het winterland, galmend als een bronzen klok. Zo voelt het dus om een heks te zijn. Er is niks gemeens of geniepigs aan.
'Nee, dochter van mij. Dat heb je toch mis. Wij heksen zijn minder wreed dan de engelen en genadiger dan bisschoppen. Dat is zo, maar angst is het graan dat wij zaaien. Zouden de bergen niet troosteloos en saai zijn zonder mensenetende trollen? En hoe kan een woud ooit oneindig lijken zonder wolven met ogen als vonkende robijnen en mistslierten die soms tot grijnzende maskers stollen? Dat maakt de wereld wonderbaarlijk en wijd.'
'En wij doen dat?'
'Het zijn onze wolven, onze trollen, kleindochter. Dat ze soms een marskramer of verlate boer verslinden, is een geringe prijs voor de verhalen die de winternachten om het haardvuur zo heerlijk maken.'
'Als ik maar geen kleuters hoeft te koken,' zei Çulpan. 'Die smaken vast smerig met hun snottebellen en hun...' Ze wapperde met haar handen. 'Soms hebben ze dode muizen in hun zakken of rattenstaarten om hun pinken gewonden.'
 'Ik heb al een ketel, kleindochter. Twee heksen met ketels waarin slechte molenaarszonen en struikrovers verdwijnen, dat zou te veel van het goede zijn. Nee, jij zult iets anders moeten verzinnen.'
Çulpan fronste. 'Een weefgetouw? Een met draden van spinrag en als je zo'n draad raakt wordt je helemaal naar mijn hut getrokken, een hut met.... Poten, ja, die van botten werden gemaakt, tijgerbotten met de klauwen er nog aan en bovenop het lichtgevende oog van een zeeslang. En in mijn weefgetouw worden ze helemaal ingewikkeld als een vlieg in een web en...'
'Je bent op de goede weg.'
Baba Yaga wees omlaag.
'Zie je die fonkelingen daar? Als maanlicht op staal? Dat is het IJzeren Woud waar elk blad een dolk is. Het bloed van alle strijdvelden in de wereld stroomt daarheen en voedt de bomen. Alle legendarische wapens groeiden daar: Hercules' knots, het zwaard van koning Arthur, de werpmessen van Grijze Weduwe Li.'

Çulpan ontwaakte met tintelende vingertoppen die het gewicht en de gladheid van Baba's stamper nog twee, drie hartenkloppen konden voelen. De wonderen van het Land van Nav vulden haar ogen: watervallen die omhoog stortten naar het diepst van de hemel, het paleis van de termietenkoning, hoger dan de hoogste berg en enkel uit dennennaalden opgetrokken. Ze had met een waternimf gedanst: een wezen dat lelijker dan een pad leek... Tot ze begon te dansen.
Baba Yaga noemde mij kleindochter. En beter dan dat, Çulpan. Domweg Çulpan. Geen enkele keer Çulpanoeschka of Paya of welk ander koosnaampje ook. Ze nam me serieus. Een medeheks.

Direct na de ochtendpap greep ze de bezem en veegde al het zaagsel naar buiten. De berkenstammetjes stapelde ze netjes op.
'Wat een ijver!' Haar vader Ligiz keek op van de ton die hij net inelkaar aan het passen was: de ijzeren hoepels lagen aan zijn voeten.
'Ik wil zo snel mogelijk klaar zijn.'
'Aha. Een afspraakje met een vrijer?'
'Papa!' Ze zette haar handen op haar heupen. 'Ik ben pas acht!'
'Nooit te vroeg voor een vrijer. Als je nu een koningszoon uitkiest, ben je de concurrentie voor. Neem je buurmeisje Sephira nu.'
'Ik wil geen koningin meer worden. Zelfs geen gravin.'
'Ik snap het al. Een kaperkapitein. Net als Dolle Sunya van de Zwarte Zeilen.'
'Zoiets ja.' Heks was, zelfs als haar vader in een dolle bui was, beslist het verkeerde antwoord.
Ze keek om zich heen. 'Volgens mij ben ik klaar.'
Ligiz tuitte zijn lippen. 'Ga maar vlug weg voor je moeder iets verzint. Waarheen trouwens, als het niet naar een vermomde koningszoon is?'
'Nadia van Deventer. Ik moet haar iets vertellen.'

De poort stond zoals gewoonlijk op een kier. Op de bovenbalk zat een wapenschild gemonteerd met twee koggeschepen op een zee die door een stel zigzaggen werd aangegeven. Nergens de gebruikelijke  leeuwen of adelaars. Bovenaan prijkte een vreemd lomp symbool dat ze nu pas herkende als een koperen vijzel met een stamper.  Ze voelde een giechel opkomen. Dat is bijna even goed als een bordje met een grommende hond. Geen 'Hier waak ik', maar 'Hier waakt Baba Yaga'.
Onder het schild stond een wapenspreuk. Ze kon de hoekige letters natuurlijk niet ontcijferen. Daar moet ik snel iets aan doen. Een echte heks kan lezen. Alle talen van de wereld: Grieks en Latijn, Diets. De taal van de luchtgeesten en de wolven. 

Nadia zat aan de tafel onder het afdakje, een ganzenveer in de hand.
'Ah, de dochter van de kuiper.'
 'Ik heet Çulpan.'
'Dat weet ik toch Çulpanoeschka Ligizowitch.'
Dit gaat helemaal mis.  'Ik, eh... Je moet de groeten van Baba hebben. Van Baba Yaga.'
Nadia bleef haar aankijken.
'Ik ontmoette haar. In een droom.' Ineens voelde ze zich vreselijk stom en erger dan dat, jong. Ik droomde over Baba Yaga en wat dan nog?
Nadia legde haar ganzenveer neer. 'Dromen moet je serieus nemen. Vooral als je Baba Yaga daarin tegenkomt.' Ze draaide zich om en ineens stond Vali vlak achter haar.
Een hartenklop eerder was ze daar nog niet. Alsof ze pardoes uit de muur is gestapt. Misschien deed ze dat ook wel. Vali is een heks. Net als Nadia.
'Die dronken pelsjager gisteren,' zei Vali en trok aan haar onderlip. 'Bij de Blauwe Egel twee straten verder. Hij stak de waard in zijn arm en toen sloeg de staljongen hem met een bierkan op het hoofd. De pelsjager brak zijn nek toen hij met zijn kin op de tafelrand smakte.'
Nadia tuitte haar lippen. 'Een mensenoffer en dan het bloed van de waard.'
'Het was aardig wat bloed,' knikte Vali. 'Ik liep er vanochtend langs en de waard veegde het zaagsel net naar buiten. Het zag nog zwart van het aangekoekte bloed.' Ze keek Çulpan recht aan, met ogen die groen als keverschilden glansden. 'Ik denk dat het een ware droom was. Wat vertelde ze je?'
'Dat ik een...' Ze slikte het angstbrok in haar keel weg. 'Dat ik een heks mag worden!'
En toen ging haar tong met haar woorden op de loop. 'Ik weet dat jullie heksen zijn. Allebei. Ik zag Vali gisteren uit het bos komen met een stapel botten. Zo lang.'
 De twee vrouwen keken elkaar aan en proestten het vervolgens uit. Het is absoluut het laatste wat Çulpan verwacht had.
'Kom mee,' zei Vali en pakte haar stevig bij de arm.
'Het spijt me!' riep Çulpan, 'ik wist niet....'
Ze stommelden het half donkere halletje door, de keuken in. Boven het haardvuur hing een immense ketel, een ware Baba Yaga ketel, eentje die groot genoeg leek om een compleet kalf te koken of een kleuter of vier.
De uiteinden van zeker een dozijn botten staken boven de rand uit en een zilte, licht benauwde geur vulde de keuken. Als vreselijk ingedikte soep zonder een enkel kruid. En ze gaan mij erin stoppen. Omdat ik hardop zei dat ze heksen zijn en dat vast een geheim is.
Vali liet haar arm los. 'Kijk in de ketel.'
Ze tuurde over de rand. Repen huid dreven in het grijze water. Een bijna doorzichtig varkensoor floepte omhoog, zonk terug.
'Oh.'
'Ja?'
'Jullie maken beenderlijm.'
'Het spijt me,' zei Nadia, 'niet een enkel mensenbot van het kerkhof.'
'Ik kwam van prins Uchins paleis,' zei Vali. 'Hij gaf twee dagen terug een galadiner voor een delegatie van de Poolse koning en hij had mij de botten en het kraakbeen beloofd. Plus de afgeschraapte varkenshuid.'
'Ik ben een idioot.'
'Nou nee,' zei Nadia. 'Dat is toch een prachtig verhaal? Een heks met een bundel mensenbotten op haar rug in plaats van een ordinaire takkenbos. En het was ook nog volle maan. Maar daar kwam je niet voor.'
'Nee.' Ze tuurde naar de punten haar laarzen, doodsbang nog een blunder te begaan.
'Je wilt een heks worden,' zei Nadia. 'Toverspreuken en magische wortels, ja? Je eigen tamme geest om de melk van je vijanden te verzuren en gruwelijk wraak te nemen?'
Çulpan begreep meteen dat dit een test was. Dat een droom over Baba Yaga niet genoeg was. Wat is een heks? Wat is een heks werkelijk? Iemand die meer weet dan alle anderen, ja. Een wijze vrouw.
'Later misschien. Ik zag het wapenschild en er stond een toverspreuk op. Vast een machtige die alle vijanden buiten houdt en ik weet niet wat het betekent. Leer mij lezen.'
'Dat is een van de juistere antwoorden,' knikte Nadia. 'Mijn moeder wilde mij pas mijn eerste bezwering leren toen ik alles foutloos kon opschrijven. Elk ingrediënt, ieder letter van de spreuk zelf. Volgens mij heb je een goed geheugen, maar het geheugen van een vel perkament is niet alleen goed maar perfect. Het weet nog precies wat je twintig jaar geleden opschreef en twijfelt nooit. Vali zal je leren lezen en schrijven.'
'Vali?' Het dienstmeisje gaat mij leren schrijven?
'Ze spreek een dozijn talen meer dan ik of Jord.' Ze pakte Çulpans hand. 'Maar je had het over de spreuk op ons wapenschild?'

Nadia wees omhoog zodra ze buiten de poort stonden. 'Wat daar staat is geen heksenspreuk. Het is het devies dat ons kooplieden rijker dan baronnen maakt. Pecunia non olet. Dat is Latijn, de taal van Rome en de paus. Pecunia, geld, non olet, stinkt niet.'
'Ik snap het niet?'
'Er was een Romeinse keizer die een belasting op pis invoerde. Toen zijn zoon klaagde dat zoiets een keizer onwaardig was, hield de keizer een goudstuk op en zei 'Stinkt dit soms naar pis?'
Çulpan knikte. 'Geld is geld en doet er niet toe hoe je eraan komt. Net als mijn vader nooit zou vragen waar zijn hout vandaan komt of wie het ijzer voor zijn hoepels heeft gedolven.'
'Voor magie geldt hetzelfde. Daarom luisteren heksen aandachtig en beleefd naar harige trollen en converseren we met giftige spinnen.'
'Ik snap het.' Ze zweeg een moment, likte over haar lippen. 'Nadia?'
 'Zeg op.'
'Ik ken je geheim. Je andere geheim. Je bent zwanger!'
'Dat is niet zo'n geheim. Mijn buik begint al aardig te bollen.'
'Hoe heet ze? Mag ik op haar passen? Ik kan haar haar billen afvegen en melk voor haar warmen als jij en Vali naar het heksensabbat vliegen. Ik kan een dekentje voor haar weven, een met wolven en dansende spinnen.'
'Dat is een mooi aanbod. Ik zal erover nadenken.'

Ze zei geen nee, dacht ze toen ze ten slotte naar huis liep, en ze lieten mij bovendien hun ketel zien.  Ze noemden het beenderlijm, maar het was beslist  niet alleen maar beenderlijm. Ik zag er paddenstoelen in ronddrijven, van die rood met witte stippen waar sjamanen op kauwen en de kop van een adder. Als het lijm is dan is het magische lijm. Van het soort lijm dat je nooit meer loslaat als je het aanraakt. Zwaan-kleef-aan lijm.
'Hij moet acht uur inkoken,' had Nadia gezegd. 'Eerst op een hoog vuur en dan op nagloeiende kooltjes. Net zo lang tot je met een stok draden van de vloeistof kan trekken.'
Ik ken alle ingrediënten: de adderkop en de varkensbotten. Sjamanenpaddestoelen en van die kleine zwavelgele en tegen de muur leunde een stok waarop spinrag gedraaid zat. Dat moet er natuurlijk ook in gedoopt worden. Waarschijnlijk aan het eind, om de bezwering compleet te maken.. Ze glimlachte. Mijn eerste toverdrank.

'Wat doe met die reep berkenbast, dochter van mijn hart?' vroeg haar vader zes dagen later. 'Ben je bloemen aan het schetsen voor een nieuwe deken?
'Ik maak letters. Vali leert mij schrijven.'
'Wie is Vali?'
'Het dienstmeisje van Nadia. Je weet wel, van de handelspost? Ze kent minstens tien talen.'
'Zo? En dat is het dienstmeisje? Dan moet Nadia er zelf wel honderd kennen.'
'Zoiets ja.'  Vaders tegenspreken levert geen winst op. Dat heeft ze al jaren geleden geleerd.
'Zeg, mijn Çulpanieska? Leert ze je ook cijfers? Optellen en aftrekken?'
'Ja hoor. Dat is het eenvoudigste van alles. Dat had ik al na twee uur door.'
 'Echt? Vertel mij eens wat 23 en 547 samen zijn en dan trek je er negen van af.' Ligiz pakte een wastafeltje van de plank en reikte naar zijn ivoren stift. 'We beginnen tegelijk. Wat zei ik ook weer?'
'Je zei 23 en 547 erbij en dan negen eraf.'

'Ik ben klaar,' verkondigde Çulpan. 'Het is vijfhonderd eenenzestig.'
'Niet zo snel, dochter van mijn dromen. Bijna goed. Ik krijg 558 uit.'
'Reken het nog maar eens na. Ik weet zeker dat mijn som klopt.'
'Jij je zin.' Hij veegde de was glad en ze hoorde hem mompelen.
'561.' Ligiz klakte met zijn tong. 'Bij de baard van Sint Horatius, je hebt gelijk.' Hij hief zijn handen ten hemel. 'Voorbij gestreefd door mijn achtjarige dochter!' Hij zuchtte diep. 'Dan moet jij mijn ton ook maar afmaken.' Hij stak haar zijn hamer toe, legde een handvol spijkers naast de reep berkenbast neer en slofte met afhangende schouders weg naar de deur.
'Maar ik weet niets van tonnen!' Meende hij het nou? 'Doe niet zo raar.'
'Nu ja, dan is er tenminste iets dat ik nog kan.' Hij veegde spijkers naar zich toe, pakte de hamer weer op.
Het leren gordijn schoof ratelend opzij en Çulpans moeder stapte de werkplaats binnen. “Heeft iemand Azat gezien? Het eten is klaar en ik riep en ik riep tot mijn tong over mijn kin hing, maar antwoorden, ho maar.'
 'Misschien is hij nog op de handelspost?' zei Çulpan. 'Bij Jord? Ik ga wel even kijken.'

Jord en zijn knecht Broderick waren kruiken met bijenwas aan het uitladen van de ezelwagen. Çulpan hoorde het gerinkel van pannen uit de keuken. Vali waarschijnlijk: Nadia had eens bekend dat ze erg bedreven was in het laten verschroeien van knollen en dat een speenvarken aan haar spit gewoonlijk als iets pikzwarts eindigde waar zelfs de kraaien hun snavel voor ophaalden.
'Azat?' zei Jord. 'Nee, je broer heb ik de hele dag nog niet gezien.' Hij keek naar zijn knecht.
'Nog geen snorhaar.' Broderick wreef over zijn stoppelige kin. 'Vreemd eigenlijk. Meestal zit hij achter met jouw boog te klooien of met die rare werpmessen van Nadia.'
 'Jullie hebben hem de hele dag niet gezien? Ook niet in de ochtend?' 
'Misschien is hij verstoppertje aan spelen met zijn vrienden of kikkers aan het opblazen aan de waterkant?'
'Dat vindt Azat te kinderachtig.'

Twee uur na zonsondergang en Azat was nog steeds niet komen opdagen. 
'Ik geef hem zo'n pak rammel dat hij het eerste jaar niet kan zitten!' gromde Çulpans vader. 'Ik trek hem zo hard aan zijn oren dat ze langer dan die van een muilezel worden!'
Çulpan wist dat haar vader niet bijster bedreven in het straffen was. Veel verder dan een oorvijg kwam hij niet en hij greep nooit naar de zweep.
'Je vader is een echte Tartaar,' had haar moeder Çulpan eens bekend, 'beslist dapper en sluw en een hengst in bed, maar het wrede bloed van zijn voorvaderen is aangelengd met klaverhoning. Mij hoor je niet klagen. Ik heb liever een man die buldert van het lachen als hij dronken is en straathonden omhelst dan een rare vechtersbaas.'
'Fakkels,' rommelde een van de neven. Hij had hangsnor die tot ver onder zijn kin reikte. 'Fakkels en zwaarden. Onze scherpste.'
'Ik hoorde dat er deze week al meer kinderen verdwenen zijn,' zei de bakker. Hij woonde drie straten verder maar was getrouwd met Mamma's lievelingszus Gitna.
'Het zijn die verdomde Grieken,' zei de neef. 'Die half-mannen met hun geparfumeerde baarden en krulhaar. Ze steken hun ding liever in de achterkant van een jongetje dan in een ordentelijke deerne.' Hij tuitte zijn lippen. 'Laten we er een oppakken en vingerkootjes afhakken tot hij vertelt wat ze met Azat hebben gedaan.'
'Dat zou prins Uchin een bijster slecht idee vinden,' zei de bakker. 'De arm van Constantinopoulosh reikt ver. Voor we het weten hangen we allemaal aan een tak van de gerechtseik  of proberen we over de bodem van de Volchov te wandelen met een molensteen om onze nek.'
Çulpan keek de mannen na tot de deinende fakkels om de hoek van de straat verdwenen. Het waren er nu al negen en voor ze een paar straten verder waren, zouden het er twee dozijn zijn. Ze wist zeker dat de mannen zonder Azat zouden terugkeren. Van de tweeling had niemand ook maar een spoor gevonden en nu vertelde de bakker dat er meer kinderen waren verdwenen. Ze glipte de poort uit en rende precies de andere kant uit, naar de handelspost.

De poort zat vergrendeld en niemand reageerde op haar geroep.
Aan de overkant van de straat klapte een luik open.
'Ze zijn in het paleis,' zei de buurman. 'Voor het feest van een of andere sint.' Hij snoof. 'Een sint voor elke dag en ik wed dat ze ladderzat terugkomen terwijl het vandaag Sabbat is!'
De overbuurman was zo'n Spaanse jood, wist Çulpan, en joden hadden helemaal geen heiligen. Ik wed dat hij alleen maar jaloers op ons christenen is.
'Wachten heeft geen enkele zin. Ze komen vast pas na middernacht thuis.' Het luik sloeg dicht.
Het paleis van Uchin. Een moment overwoog ze de brug over te steken maar de stad aan de andere zijde was aardedonker, een en al steegjes. Maanlicht zou daar niet eens  doordringen. Nee, dat was waanzin. Bovendien wist ze amper waar het paleis van de prins lag.
'Ah, daar ben je, zusje.'
Azat stond aan de overkant van de weg en hij leunde ontspannen tegen de deur, een grijns zo breed dat hij tot aan zijn oren leek te reiken. Çulpan voelde zo'n steek van vreugde dat ze naar adem hapte, maar tegelijk stapte ze achteruit. Ze zag Azat maar ze zag hem veel te goed, veel te helder. Hij stond in de inktzwarte slagschaduw van het jodenhuis maar ze kon toch elke porie van zijn huid onderscheiden, ieder haartje. Alsof het maanlicht hem van binnenuit verlichtte.
 'Kom bij mij. Pak mijn hand vast en we zullen samen naar huis wandelen, zusje.'  Hij deed nog een stap naar voren en bleef aan de rand van de schaduw staan.
Zusje. Hij noemde mij zusje. Azat noemt mij nooit 'zusje'. Het is gewoon 'Çulpan' of 'Lastpak' en 'Klein kreng' als hij een rothumeur heeft.
'Zeg mijn naam, Azat. Vertel mij hoe ik heet en ik ga met je mee.'
'Doe niet zo raar. Je bent mijn zus.'
Hij weet het niet. Dit ding is mijn broer niet of wie weet is het Azat wel en kroop er iets hongerigs in zijn hoofd. Een sliert grafmist die hem nu laat dansen en schudden als een marionet.
Misschien kwam het doordat ze Baba Yaga over haar weefgetouw van spinrag verteld had dat ze ineens de draad opmerkte die van Azats hoofd dwars door de muur reikte. Je moest het weten, net als een ster die je enkel uit je ooghoek kunt zien en verdwijnt zodra er te direct naar staart. Een eindeloos lange draad, meer werst lang dan ik kan tellen maar aan het andere eind hurkt de dame met het weefgetouw, de spinnenvrouw.
Van god en de heiligen viel weinig te verwachten: dit was duidelijk heidense magie, even oud als de bossen zelf. Çulpan trok het omgekeerde kruis, spuwde op de grond.
'Thor en Ran, sta mij bij! Dat is mijn broer niet.'
Misschien hoorde een van de goden haar, want er kwam een echo terug. Een enkel woord: Arachne, Arachne, Arachne. Driemaal zoals bij alle magische, alle ware namen. De slagschaduw pulseerde, werd een warreling van lichtende draden en toen was haar broer verdwenen.

Het was ver na middernacht, met de krimpende maan al voorbij het zenit,  toen de mannen terugkeerden.
De bakker stapte naar voren. 'Ik heb slecht nieuws.' zei hij en tuurde naar zijn tenen, likte over zijn lippen.
'Jullie hebben Azat niet gevonden?' vroeg Çulpans moeder.
'Erger,' zei de neef en zijn stem klonk vreemd gretig. Alsof hij popelde om het slechte nieuws te vertellen. 'Je man...'
De bakker spreidde zijn handen. 'Toen we langs de brug liepen, wees Ligiz ineens naar de Gerechtseik, naar de schaduw van de Gerechtseik. “Daar staat hij!” riep hij, “daar staat mijn Azat! Zie je hem niet? Hij leunt tegen de boom en hij lacht. Hij lacht ons uit. O, wat een aframmeling zal ik die schavuit geven. Ons zo ongerust maken.”'
'Wij zagen niets,' zei de neef. 'Alleen schaduw, pikdonker. Maar Ligiz schudde zijn hoofd toen we dat zeiden en de bakker hier, hij greep hem bij de arm. We wisten heel zeker dat zijn ongerustheid hem gek had gemaakt. Maar hij rukte zich los en stoof de schaduw in, omarmde zijn zoon die we dus niet konden zien.'
'Hij deed dat,' knikte de bakker, 'en verdween.'
'De nacht heeft mijn zoon gestolen,' zei Çulpans moeder. 'De nacht en de maan hebben mijn man gestolen en ik ben nu een weduwe.' Haar stem klonk afgrijselijk vlak, vol gekwetste verwondering.
Aan Mamma zal ik niets hebben, ging het door Çulpan heen, en als mijn twee heksen al terug zijn, dan liggen ze nu ladderzat op hun stromatrassen. Dan blijft alleen Baba Yaga over.
Toen de vrouw van de bakker een troostende arm om haar moeders schouder legde, schoot Çulpan de poort uit. Ze wist precies waar ze heen moest om Baba Yaga te spreken. De Gerechtseik. Hoewel struikrovers en dieven aan de stevigste tak werden opgehangen, gold dat niet voor belangrijker lieden. Een bojaar hoefde geen minuten lang trappelpotend in de lucht te hangen terwijl het leren koord zijn keel dichtgesnoerde. Naast de eik stak de stronk van een veel oudere boom uit de sneeuw: een stomp vol kerven waar de beul hoofden placht af te hakken met het kromzwaard dat de prins hem had geschonken. Zoveel bloed. Onder de sneeuw moet het mos er zwart van zien. Ik wed dat Baba Yaga mij daar meteen hoort. Nadia had haar verteld dat er bloed nodig was om haar grootmoeder uit de andere wereld over te laten stappen. Het liefst bloed van een onschuldige. En dat ben ik. Ik heb nog nooit een jongen gekust. Alleen maar mijn broer en dat was op zijn knie. Toen hij zo hard op die kei was gevallen en maar niet kon ophouden met huilen.
 
De Gerechtseik leek immens: een inktzwarte schaduw vol heimelijk geritsel. De verdorde bladeren van de eik bleven de hele winter aan de takken zitten en vielen pas in de lente af.
Ze stapte de schaduw in en hield haar adem in, keek om zich heen zonder haar hoofd te draaien. Geen spoor van een vader of broer. Maar de duisternis gonsde, vol nachtelijke magie en dreiging.
'Goed,' mompelde ze, 'best. Ik doe het.'
Ze trok haar vildersmes uit de schede. Elk meisje droeg zo'n mes om een konijn uit zijn vel te pellen of een rijgdraad af te snijden. Al te opdringerige vrijers wisten dat een vrouw nooit zonder haar scherpe klauw rondliep.
Bloed. De punt tikte de kloppende ader in haar linkerpols aan. Nee, dat is een slecht idee. Als ik die ader openritst, blijft het doorstromen. De muis van mijn duim en dan goed diep. Ze beet op haar onderlip en stak toe. Een druppel welde op. De druppel straalde, een robijnrode gloed. Goed, de magie werkt. Maar een druppel is niet genoeg. Ze zette meer kracht en nu stroomde het bloed vrijelijk, droop van haar pols af.  Een poort. Ik moet een doorgang naar de Andere Wereld maken. Ze struinde op de stam af en smeerde haar oplichtende bloed in een rechthoek over de bast. Ze stapte achteruit na een laatste haal en legde een vinger op de wond.
'Ja?'
Baba Yaga stond in de opening. Ze leunde op de koperen stamper en haar grijns ontblootte een rij tanden waar een haait trots op geweest zou zijn.
'Voor jou was het veel bloed, maar het is niet genoeg om mij in jullie wereld te laten komen. Het doet er niet toe, want jij kunt wel degelijk naar het Andere Land overstappen. Dat is waar de spinnenvrouw haar prooien naartoe heeft getrokken en daar zal ik je mijn eerste kus geven.'
'Een kus?'
'Wie mij oproept, heeft recht op drie kussen. Drie kansen.' Weer die alarmerende grijns. 'Je wilt je vader toch terugvinden? Je broer redden?'
Çulpan knikte woordeloos.
'Goed. Dat lukt je zo nooit. Je bent nog een kind, zonder een enkele spreuk. Zoiets is als een keffende puppy op een bruine beer afsturen. Nee, wie we nodig hebben is de jonge heks Çulpan. De vrouw met de zwierende rokken en vonkende ogen. Ja, met een vrijer voor elke vinger en elke teen.'  Ze kromde een benige vinger en Çulpan liep naar de open deur. Op twee passen, net buiten het bereik van Baba Yaga's vingers, stopte ze.
'Drie kussen zei je?'
'Ja, de eerste maakt je twaalf jaar ouder. De tweede vierentwintig en bij de laatste kus zul je op je machtigst zijn, een week voor je sterft.'
'Goed.' Çulpan stapte over de drempel van de poort, een drempel die lichtend sap bloedde.

Voor haar lag het Andere Land, een weelderige uitgestrektheid onder een hemel vol schemer en een dozijn manen, elk met een andere schijngestalte.  Nergens een spoor van huizen en over de Volchov kromde zich geen enkele brug. Wat had Baba Yaga ook al weer gezegd? In de dromen van het woud is geen plaats voor steden.
'Welkom,' zei Baba Yaga. 'Wees wie je moet zijn om te worden wie je bent. Laat mij je de eerste kus geven.'
Çulpan kneep haar ogen stijf dicht toen gortdroge lippen haar voorhoofd beroerden, een kus ruw als het gelooide haaienvel waarmee de Turkse meubelmaker zijn krukken afschuurde. Een siddering trok door heel haar lijf en ineens stond ze twee, drie koppen groter. Haar heupen waaierden uit en ze voelde het gewicht van  borsten aan haar schouders trekken. Çulpan hief handen die ineens idioot groot leken. In de linkerhandpalm prijkte een getatoeëerd oog, in de rechter een tweebladige bijl omgeven door een slang die in zijn eigen staart beet. Astaroths bijl, wist ze, en Osroboiros de Wereldslang.
'Grootmoeder stuurde mij om je te helpen.' Naast haar stond een meisje van een jaar of twaalf. Ze had Nadia's zwarte haar waarin net zo'n rode koperglans zweemde, ogen die geen moment dezelfde tint hielden maar altijd groen bleven. 'Voor als je, eh, bepaalde zaken vergeten bent?'
'Je bent Vasilisa. Nadia's dochter.'
'Goed. Dat weet je in ieder geval nog. Je beste vriendin ook trouwens. Je sneed speelgoedtrollen en eenhoorns voor mij uit toendra-ivoor. Je joeg de weerwolf weg die aan mijn luik rammelde.'
'Je komt uit mijn toekomst?'
Het meisje schudde haar hoofd. 'Baba zei dat je het niet helemaal begreep. Ik kom uit je mogelijke toekomst. Als jij je vader en broer redt, dan zal ik ze ook kennen. Misschien trouw ik wel met Azat? Maar nu....' Ze haalde haar schouders op. 'Ik ken ze alleen uit jouw verhalen. Niemand vond ze ooit terug.'
Çulpan voelde Baba's kus op haar voorhoofd schrijnen als een brandmerk en reikte omhoog. Vasilisa greep haar pols vast en trok haar hand omlaag.
'Wat...'
'Niet aanraken! Als je haar kus wegveegt, sta je weer voor de eik. Dan is dit nooit gebeurd.'
Het had een zekere droomlogica.
'Ik heb je lijm bij me. We moeten één hand insmeren. De hand die niet je wapenhand is. Daarna blijft alles aan die vingers plakken, maar Arachnes draden niet. Je kunt ze afweren en breken. Een spin plakt immers nooit aan haar eigen web vast?' Ze keek om zich heen, gebaarde naar westen. 'Daar loopt een draad. Een van Arachnes draden. Elke spinnendraad eindigt uiteindelijk in haar Paleis van Rag en Ratelbotten.'
Het Paleis van Rag en Ratelbotten.  'Wie is Arachne eigenlijk?'
'De machtigste heks van het Noordwoud. Op Baba na natuurlijk. Ze zeggen dat ze eens een sterfelijke weefster was, de beste van het land. Ze beweerde dat ze beter kon weven dan Ashina zelf.'
'Ashina?
'Een of andere godin die ook iets met weven had. Ze hielden een wedstrijd en de godin verloor. Zulke dames zijn echter slechte verliezers. Uit wraak veranderde ze Arachne in een spin. Alleen werkte dat niet. Arachne leerde hoe ze mannen in haar web kon vangen en de levenskracht uit ze kon zuigen. Zo werd ze nog onsterfelijk ook. En met zoveel magie hoefde ze ook geen spin te blijven. Ze kon zich zo weer in een vrouw veranderen. Vier van haar acht ledematen vouwde ze gewoon op onder haar mantel.' Vasilisa haalde haar schouders op. 'Of dat verhaal waar is? Toen ik het Baba vroeg zei ze dat alle verhalen wel een beetje waar zijn en als mensen ze vaak genoeg vertellen dan worden ze helemaal waar.'
Çulpans vrouwenlijf voelde nog steeds wat onwennig aan, maar er was beslist niks mis mee. Ze wist dat ze even snel als een eland kon rennen met haar lange, gespierde benen, het oog van een veelvraat met haar werpmes kon raken op honderd pas afstand. Spreuken gonsden door haar hoofd, klaar om op haar tong te springen. En ik ga deze vrouw worden. Over twaalf jaar. Als ik dit overleef tenminste. Een vrijer voor elke vinger en teen beloofde Baba. Het zei haar nu nog niks, maar ze voelde een tinteling tussen haar benen bij de gedachte. Dit lichaam vond het in ieder geval een prima vooruitzicht. Een Jord voor mijzelf. Een sluwe man die net zo trots en blij naar mij kijkt als Jord naar Nadia.

Ze volgden de draad door een moerasbos vol berken. Het mos sopte bij elke stap onder hun voeten en op ieder opkrullende strook bast stonden woorden geschreven in een taal die zelfs Vali waarschijnlijk niet zou kunnen ontcijferen. 
Een rivier van inktzwart water versperde hen de weg. De draad zwiepte het water over  om anderhalve werst verder in de top van een zilverspar te eindigen.
'Wat doen we nu? Een vlot van riet bouwen? Dit water ziet er op de een of andere manier niet bijster uitnodigend uit. Een beetje, eh, loerend?'
 'Klopt. Het zit bomvol hongerige rusalkas. Maar waar hebben we een vlot voor nodig?' Vasilisa rende de rivier op en keek tien meter van de oever over haar schouder. 'Waar blijf je?'
'Ik weet niet hoe ik over water moet lopen. Ik heb er zelfs geen flauw idee van.'
'Dat weet je natuurlijk wel. Je hebt het mij zelf geleerd. Zet gewoon een eerste stap.'
En het werkte. Wandel licht als een schrijvertje over het oppervlak. Zorg dat je voet niet door de waterspiegel breekt en snel doorschuiven zodra dat dreigt.
Ze schaatsten de rivier over, die bij elke  stap onder hun voeten meegolfde maar verder glad als maagdelijk ijs bleef.

Het bleek even riskant om op de tegenoverliggende oever te stappen. Het water deukte ineens in en verzwolg Çulpans been tot over de knie. Vasilisa sprong naar voren, rukte haar aan haar pols de kant op. Achter hen klonk een verontwaardigd gesis en er schemerden beeldschone vrouwengezichten onder de waterspiegel. Çulpan zag tentakeltongen kronkelen, tongen die met gemene weerhaken bezet waren.
'Stelletje idioten,' snoof Vasilisa. 'Heksenbloed is puur vergif voor rusalkas. Ze zouden iedere slok moeten uitkotsen en nog dagenlang misselijk blijven.'
Een tweede draad verscheen parallel aan de eerste. Vervolgens een derde. 
 'Zo te zien zijn we op de goede weg.'

Het bos week terug en ze stonden aan de rand van een vallei. Even meende  Çulpan dat het avondmist was, al die bleke stromers, maar toen sprong alles in focus. Spinnenwebben: een wade van spinnenwebben spon de vallei in. In het centrum verrees een tent van fonkelende rag, als van sneeuwwitte zijde.
'Haar paviljoen,' zei Vasilisa. 'Het paleis van Rag en Ratelbotten.'
'Ratelbotten? Rag snap ik maar hoezo ratelbotten?'
 'Kijk, als een spin een mens leegzuigt, dan blijft alleen het vel over, hard als de huid van een mummie. Dat en de botten.' Ze tuitte haar lippen. 'Het  zou een prima rammelaar zijn voor een trollenbaby.'
Een steels geritsel in de bomen: spinnen zakten omlaag uit de toppen. Ze waren even groot als een hand met gespreide vingers. Draden zwiepte van tak tot tak, hingen manshoge spinnenwebben tussen de meisjes en de vallei.
 'Ze proberen ons in te spinnen,' lachte Vasilisa. 'Dan hebben ze nog niet op onze magische lijmhanden gerekend!' Ze rende recht op een van de dikste draden af, hief op het laatste moment haar linkerhand. De draad sneed moeiteloos door de hand en strooide de vingers in het rond. Vasilisa's schreeuw werd abrupt afgebroken tot een gorgelende angstkreet toen de draad haar keel raakte.
 Dat was geen spinrag. Een draad van een of ander magisch metaal, scherp als de snede van een barbiersmes.  Çulpan knielde naast haar vriendin. Het bloed gutste uit Vasilisa's nek, een rood zo diep dat het regelrecht van haar hart moest komen.
'Ik,' zei Vasilisa, 'ik wil nog niet dood...'
'Dat hoeft ook niet.' Çulpans gedachten werden kristalhelder: ze voelde de immense kalmte, de absolute competentie die een vallende klimmer naar een langsflitsend struikje laat graaien, die de jager weg laat duiken voor de klauwhaal van een bruine beer. Ze reikte naar haar voorhoofd en veegde de afdruk van Baba's kus weg.

Ze was terug in de maanverlichte nacht, voor de boom waarin de opening naar het Andere land gaapte.
'Tja,' zegt Baba Yaga, 'dat is natuurlijk ook een mogelijkheid. Kiezen voor een vriendin die je je niet eens herinnert omdat ze nog ongeboren is.'
'Wat kon ik anders doen?' Stop! Niet zo'n zielig toontje. Ik deed het enige juiste.
'Er was een andere uitkomst mogelijk. Een waarin de dood van Vasilisa je zo woedend maakte dat je je een weg hakte naar de troonzaal van het paleis en Arachne persoonlijk alle acht haar poten brak en vervolgens je mes diep in haar hart stak. Je berserkerwoede maakte je immuun voor al haar spreuken.'
'En mijn broer? Mijn vader? Redde ik die?'
'Zeker. Arachne had ze nog niet leeggezogen. Ze hingen in haar voorraadkamer, levend en wel.'
Çulpan voelde zich doodmoe, totaal op door al de emoties van die nacht. Een nacht die nog allerminst voorbij was. 'Je had het over een tweede kus. Geef mij die.'

Haar lijf was niet langer volmaakt. Bij elke stap voelde ze steken in haar linkerknie en haar borsten hingen. Toen ze over haar boventanden likte ontdekte ze dat er een hoektand ontbrak. Wat wil je ook: na vijf kinderen waar er niet minder dan drie in leven bleven? Ze keek uit over een vallei vol spinrag. Goed, dat was blijkbaar gebleven: eens gearriveerd, bleef gearriveerd. Haar rechterhand omklemde iets dat op een herdersstaf leek en waarschijnlijk een toverstaf was. Ja, geel ivoor en bomvol runen en arcanere symbolen. De staf eindigde in een slangenkop. Perfect. De staf die Mozes aan de voeten van de magiërs wierp en in een slang veranderde.
Een beweging in haar ooghoek: ze tolde om haar as, hief de staf die plotseling warm en geschubd in haar handen lag.
'Ik ben het maar.'
Twee, drie ademtochten geloofde ze dat de spreekster Vasilisa weer is, maar nee, de vrouw aan haar zijde was ouder. Niet net in de twintig zoals Vasilisa nu zou zijn. En ze had stroken grijs in de dikke vlecht hoewel ze er nog steeds prachtig uitzag en alle mannen haar na zouden kijken als ze door de straat schreed.
'Nadia?'
'Je was altijd zo'n goede vriendin voor mijn dochter. Haar oudere zus. De beste die ze zich kon wensen. Dus toen ik van Baba Yaga over je probleem hoorde....' Ze knikte. 'Je bleef zo lang droevig. Je miste je broer en je vader afschuwelijk. Ik kon het bijna niet aanzien.' Ze rechtte haar rug, en trok een zwaard. 'Ken je Timoer de Leugenaar?'
'De wapensmid?'
'Precies. Hij gaf mij dit zwaard op Vasilisa's geboortedag. Er is niets magisch aan: gewoon het allerbeste staal dat mensen kunnen smeden.'  Ze slenterde naar de draad die Vasilisa's keel had afgesneden en hakte omlaag. De draad sprong met een hoge C, een toon die over de vallei echode.
'Dit moest natuurlijk gebeuren. Al weet ze nu  waarschijnlijk dat wij hier zijn aangekomen.'
 'Ja, haar alarmdraad. De draad waar een spin haar poot op legt, zelfs als zij ligt te slapen.'
 
Arachnes eerste aanval was volkomen conventioneel, maar werd hen wel bijna fataal. Twee tekstflarden vulden hun oren. 'Zoveel licht, mijn Jord, en Baba zei...' en tegelijk '...dat kan toch niet alles zijn!' De laatste woorden die Nadia en Çulpan op hun sterfbed zouden uitspreken, en daarom dodelijke hartstoppers.
Çulpan hief haar staf echter en de woorden tolden rond voor ze de derde keer konden klinken, beten in hun eigen staart tot er enkel 'Licht' en 'Alles' overgebleven waren.
 'Heilige Maryam,' zei Nadia. 'Dat was op het kantje af.  Ga ik dat echt zeggen als ik lig te reutelen? Ik klonk als een of ander raar gelovig besje.'
'Je kunt beter niet herhalen,' zei Nadia.
Nadia trok een omgekeerd kruis op haar voorhoofd, sloot haar ogen een moment. 'Zo. Ik ben het al vergeten.' 
Dat kan toch niet alles zijn. Çulpan bekeek haar laatste zin van alle kanten, proefde de woorden.  Het klonk verkeerd. Zo hebberig.  Baba Yaga had het niet met zoveel woorden gezegd maar Çulpan wist dat ze stokoud zou sterven, misschien wel tachtig en dat er kleinkinderen om haar bed zouden staan.

'Avanti!' joelde Nadia en hief haar zwaard. 'Wij hebben een monster te doden. Een spin te vertrappen onder de houten hakken van onze laarzen!'
Valkuilen met giftige staken: daar hoef je bij twee heksen natuurlijk niet mee aan te komen. Of die muur van sissende slangen als je tegenstandster Mozes' staf bij zich draagt?
Een zaal had een vloer van lava en door een andere loeide de poolstorm, een wind zo ijzig dat een gewone vrouw in drie hartenkloppen doodgevroren zou zijn.
Çulpan duwde het gordijn open met de slangenkop van haar staf en stapte de laatste zaal in. Arachne zat op een ivoren troon en droeg een zilveren masker. Elk van haar zes armen was volmaakt.
 'O nee toch?' mompelde Nadia en reikte naar haar nek. Een gifgroen spinnetje, niet groter dan een duimnagel, had zich vastgebeten in haar halsslagader, zag Çulpan. Het was ongetwijfeld magisch en beslist dodelijk. Zelfs een wespensteek op die plaats kon al fataal zijn.
'Zo koud....' Nadia's zwaard kletterde uit haar plotseling krachteloze hand. De pupillen in haar ogen trokken zich samen tot speldenpunten. Çulpan spong naar voren om haar op te vangen en veegde Baba Yaga's kus van haar voorhoofd. 

'Nu al weer terug?' zei Baba Yaga. “Ik zou bijna geloven dat je niets om je broer en vader geeft.'
Çulpan balde haar vuisten. Ze leken belachelijk klein en onmachtig. Kindervuistjes.
'De derde kus. Geef mij je derde kus!'

Wat voelde Çulpan zich godvergeten moe... Elk bot leek een vermolmde stok en haar vlees hing als een verzameling lompen om haar krakkemikkige skelet. Iedere derde slag leek haar hart te stotteren. Baba zei dat dit mijn laatste week zou worden maar ook dat ik nooit machtiger en wijzer dan nu zou zijn. Het klopte: haar hoofd was voller dan de bibliotheek van de keizer van Byzantium. Zoveel wonderbaarlijke kennis: de ware namen van goden en geesten, het geheime lied dat de samodiva's elke dertiende maan zongen, de maan die enkel voor hen opkwam. De liefdesbrieven die Maria Magdalena aan de zoon van God geschreven had.
'Je bent alleen deze keer,' zei Arachne. Haar zilveren masker vertrok tot een honende grijns. 'Je heb geen enkele bondgenote meer over.'
 'Dat zie je toch verkeerd. Ik ben niet langer bereid ze voor mij op te offeren.' Ze spreidde haar handen. 'Zet je masker af.'
 'Ik dacht dat je het nooit zou vragen.'
Natuurlijk was het Çulpans eigen gezicht. Maar jong, zo jong en mooier dan ze eigenlijk ooit geweest was.
'Begrijp je het nu?' zei Arachne. 'Ik snapte het pas op het laatste moment, toen ik reutelend op mijn sterfbed lag. Dat dit niet het einde hoefde te zijn. Dat ik machtig genoeg was om voor eeuwig door te leven.'
'Door hun levenskracht te stelen, ja. Je was een beter weefster dan de godin en de spinnen leerden het mij, jou. Weven had genoeg moeten zijn, maar je besloot zelf een spin te worden en dat de mensen je vliegen waren.'
'En wat dacht je daaraan te doen?'
'Op je sterfbed kreunde je : “...dat kan toch niet alles zijn?” Zoiets zal er nu nooit meer over mijn lippen komen. Ik hoef jou niet meer te worden. “Zo is het goed,” zal ik straks misschien zeggen. Of  “Wat een prachtig leven had ik!”'
Het was alsof de woorden in haar eigen hoofd tot marmer stolden, tot staal dat even onverslijtbaar was als de kling van Timoers zwaard.
'Nee! Jij en ik zijn dezelfde! De machtigste en wreedste heks van heel het Noordland!' 
Het zilveren masker kletterde op de marmeren vloer en de troon stond leeg, was altijd al leeg geweest omdat Çulpan tachtig jaar meer dan genoeg vond en nooit het leven van een ander zou stelen. Ze reikte omhoog en veegde Baba Yaga's laatste kus van haar voorhoofd.

Ze stond voor de boom en achter haar vervaagde de poort, veranderde in bast, hoewel Baba nog steeds zichtbaar bleef. De heks keek op haar neer, wreef over een kin die scherp genoeg was om hout te klieven,
 'Tja, wat zal ik zeggen?' Ze schudde haar hoofd. 'Ik had nog zo op een collega gehoopt, een ziel even inktzwart als de mijne.'
  Çulpan zette haar handen op haar heupen en keek de heks recht in de gloeiende ogen. Ze was absoluut niet bang voor Baba Yaga meer. Niet nu ze net een wezen ontmoet had dat zo veel gruwelijker was. 'En mijn broer? Mijn vader?'
 Baba Yaga snoof. 'Thuis natuurlijk en diep onder zeil. Er kwam nooit een Arachne om hun leven te drinken.'

Beter dan dit wordt het nooit, dacht Nadia soezerig. Het buurmeisje Çulpan dat een kraaiende Vasilisa met haar eerste stapjes hielp, het zonlicht dat de plassen liet fonkelen.
'Nadia?' zei het buurmeisje. 'Mijn broer zegt dat je een heks bent en Baba Yaga je grootmoeder is.'
'Vertel hem maar dat hij gelijk heeft. Zou je zelf ook een heks willen worden?'
'Nou nee. Stel je voor dat ik een kleuter moet koken? Eentje met een snottebel onder zijn neus.' Ze huiverde demonstratief. 'Ik zit liever achter mijn weefgetouw. Voor Timoer de wapensmid heb ik vorige winter een das gemaakt met allemaal kromzwaarden en die draagt hij zelfs als het warm is. Hij zegt dat ik beter weef dan Penelope en die was een koningin.'
'Er is een verhaal over een weefster die beter kon weven dan een godin.'
'Arachne, ja. Mijn vader vertelde het een week geleden. Het liep niet fijn met haar af. De beste weefster van Novgorod is goed genoeg voor mij.'
Toch jammer, dacht Nadia. Ik heb nog nooit een meisje met zoveel rauw magisch talent gezien. Zou ze zelf nooit merken dat haar voetsporen zich vanzelf achter haar uitwissen en elke cirkelende mug besluit dat iemand anders ongetwijfeld smakelijker is? Dat de spinnen haar naam in hun webben weven als ze voorbijloop? Nu ja, voor beste weefster van Novgorod valt ook wel wat te zeggen.


TWEE VERHAALTJES uit CIRCUS GRIEZELBOT



1. Zombies vangen

`We gaan een circus beginnen,’ zegt Herman.
`Oh?’ zegt Fred. `Is dat niet erg duur? Een olifant kost minstens honderd euro.’
`Niet zo'n gewoon soort circus,’ zegt Herman. `Daar zijn er al zoveel van. Nee, eentje met monsters. Circus Griezelbot. Met vampiers, een weerwolf of drie. Zombies. We vangen ze zelf. Dan kost het niks.’
Dat klinkt al beter, denkt Fred. Een circus met gratis monsters. `Waar wil je een zombie vangen? Die lui bijten toch?’
Zombies zijn levende doden, weet Fred. Skeletten waar nog oud vlees aan zit.
`Op het kerkhof natuurlijk, oen! Daar stikt het van de zombies. Ik weet trouwens wel wat op dat bijten. We doen ze gewoon een muilkorf voor.’
Herman vist een boek uit zijn schooltas. `Dit heb ik uit de bieb. MONSTERS EN BOZE GEESTEN heet het. Alles staat er in. Hoe je ze lokt. Hoe je een zombieval maakt.’ Hij klapt het boek dicht. `We gaan er vannacht heen. Het is volle maan. De beste tijd om op zombies te jagen. Om twaalf uur sluip je naar buiten, oké?’

Fred sluit de voordeur zo stil als hij kan. Buiten is het behoorlijk donker. Een zwarte hemel vol sterren. Waar zit die volle maan ergens?
Herman stapt uit de struiken van de buren. `Pak je fiets. We gaan naar het kerkhof.’
`Van mijn moeder mag ik niet buiten de wijk.’
`Het is nu nacht,’ zegt Herman. `Dan geldt het niet.’

Een hoge muur van verweerde baksteen omgeeft het kerkhof. De muur is zeker een meter of vier hoog.
`Klimmen we er overheen?’ vraagt Fred. Hij hoopt dat het antwoord 'nee' is. Met gymles komt hij amper twee meter in de klimtouwen.
Herman snuift. `Laat je nakijken. We lopen langs de muur. Er is vast wel een normale ingang.’
Veertig meter verder stuiten ze inderdaad op een hoog hek.  Het wordt afgesloten door een ketting met een hangslot. het hangslot is even groot als Freds hand.
`Een makkie,’ zegt Herman. `Hoepla!’ Hij mikt het boek vast over het hek.
`Dat lukt ons nooit,’ zegt Fred. `Bovenop zie ik allemaal punten met weerhaken.’
`Er zit een hangslot op,’ zegt Herman. `Een vreselijk verroest hangslot.’ Hij geeft er een flinke ruk aan. De ketting schuift ratelend door de spijlen en klettert op de stoep.
Herman spreidt zijn handen, buigt. `Treed binnen,’ dappere zombiejager.’

Het is doodstil op het kerkhof. De zerken glanzen in het maanlicht, wit en grijs. Sommige zijn zwart met gouden letters.
`Dit is nog te nieuw,’ zegt Herman met een zekere ergernis. `We moeten verderop jagen, in het oudste stuk. Daar heb je zerken met letters die niemand meer kan lezen.’
Hij grinnikt.  `Lekker scheve zerken met slierten mos. Oude bomen en vleermuizen. Daar zijn zombies dol op.’
 
`Dit is het?’ fluistert Fred.
De jongens kruipen op handen en voeten tussen de zerken door. Fred vind het eigenlijk een beetje eng. Een beetje erg eng zelfs. De zerken hangen hier inderdaad schots en scheef. De meeste zijn hoger dan Fred zelf.
Net of ik een doolhof zit, denkt hij. Een stenen doolhof. Met overal giftige spinnen en bloeddorstige vleermuizen.
`En nu?’ fluistert hij.
Herman knipt zijn zaklamp aan. Hij opent MONSTERS EN BOZE GEESTEN. `Het staat allemaal in het boek. Je roept ze. En dan vang je ze. In een net van spinrag en maanlicht.’
`Heb je dan een net van spinrag?’
Herman schudt zijn hoofd. `Een oud visnet van mijn vader. Dat werkt vast ook wel. En maanlicht is er zat.’
`Verschijn, o dode schim!’ leest Herman op. `Kruip uit uw graf! Wandel in uw rottend vlees!’
Hermans lamp begint te flikkeren. Dooft dan.
`Hoort dat?’ vraagt Fred angstig.
`Gewoon leeg, denk ik,’ zegt Herman. `Gelukkig weet ik de rest uit mijn hoofd.’ Hij heft beide handen. `Verschijn in naam van Satan. En gehoorzaam mij!’
`Wat moet dat daar?’ klinkt een zware stem.
Fred slaakt in een luide gil.
Tussen de zerken staat een lange schaduw. Hij draagt een versleten jas die tot zijn enkels reikt. In het duister is zijn gezicht niet meer dan een bleke vlek.
`Ik ben de nachtwaker. Wat spoken jullie hier zo laat uit?’
Het is geen zombie! denkt Fred. Ze eten me niet op.
Hij kan wel janken van opluchting.
`We zijn verdwaald, meneer,’ zegt Herman. `Mijn zaklamp ging uit.’
`Jullie boffen dat ik de politie niet bel.’ Fred hoort een droge knak, dan een plop. De man stapt naar voren en drukt Herman iets in de hand. `Hier heb een lamp. En nu oprotten jullie!’

De jongens rennen door de diepe schaduwen
`Stomme kerel,’ hijgt Herman. `Nog even en we hadden onze zombie. En zijn zaklamp deugt ook niet.’
Hermans nieuwe zaklamp doet het inderdaad niet al te best. Hij geeft alleen een vaag groen licht. Net genoeg om niet tegen de zerken te botsen.
`Daar heb je het pad,’ wijst Herman.
Ze stappen de schaduwen uit, het maanlicht in.
Fred staart naar Hermans hand.
`Herman! Je zaklamp!’
Herman houdt een losse vinger in zijn hand. Fred ziet gelige botten. Stukken verdroogd vel. Op de lange nagel zit een oog geprikt. Een oog dat een vaag groen licht uitstraalt...
`Een zombie!’ roept Herman. `Hij was zelf een zombie!’ Hij rukt het net uit zijn zak. `Ik ga meteen terug. Ik moet die kerel voor circus Griezelbot hebben!’
Fred trekt hem aan zijn jas terug. `Doe niet zo stom! Wie komt er nu naar een dode nachtwaker kijken?’
`Je hebt gelijk,’ zegt Herman. `Laten we maar naar huis gaan.’
2. Het monster onder Freds bed

`Wat heb jij?’ vraagt Herman na school. `Je zat de hele les te gapen.’
Fred gaapt opnieuw. `Ik kon vannacht niet slapen.’
`Oh? Gaven de buren een feestje? Met keiharde muziek?’
Fred kijkt schichtig om zich heen. `Er zit een monster onder mijn bed,’ fluistert hij.
`Sommige mensen boffen maar,’ zegt Herman. `Bij mijn broer zat er vroeger een monster onder zijn bed. Als je uit bed stapte, greep hij je. Bij je blote enkel. Zo'n grote, bleke hand. Met overal groene haren. En dan trok hij je onder het bed! Dolle gein.’ Hij klakt met zijn tong. `Zeg, dat monster van jou. Dat zou prachtig voor ons circus zijn!’
O nee! denkt Fred. Niet weer dat griezelcircus van Herman!
`Ik weet wat,’ zegt Herman. `We vangen dat monster. Vannacht. Ik kom bij je logeren.’

Freds moeder maakt geen bezwaar. `Ik zal het logeerbed op Freds kamer zetten.’
`Mevrouw?’ vraagt Herman. `Hebben jullie ook een goed dik touw?’
`Misschien de sleepkabel van de auto? Waar hebben jullie het eigenlijk voor nodig?’
`Voor een lasso,’ antwoordt Herman. `We gaan cowboy spelen.’

De sleepkabel is fel oranje en dikker dan Freds duim. Herman legt een lus in de kabel en mikt het over de plafondbalk.
De lus van de lasso hangt nu middenin Freds kamer.
`Klaar,’ zegt hij. `Vannacht piep ik dat ik zo vreselijk nodig naar de wc moet. En dan stap ik uit bed. Natuurlijk grijpt hij dan mijn blote enkel. Zie je hoe slim het touw hangt? Om bij mijn enkel te komen, moet hij door de lus.’
`En dan?’
`Een makkie. Jij gaat aan het touw hangen en dan zit hij vast. Daarna hijs je hem gewoon onder het bed uit.’ Hij grijnst. `En dan hebben we hem! Hij bungelt halverwege het plafond. Kan hij niks meer doen. Alleen met zijn ogen draaien of met zijn slagtanden klapperen.’
Fred ziet het al voor zich. Een grommend monster dat woest door zijn kamer heen en weer zwiept. `Um, uh, Herman? Misschien ben ik niet sterk genoeg om hem omhoog te trekken. Dan vreet hij ons allebei op!’
`Tja, daar zit wat in. Je bent een beetje een slapjanus.’ Hermans gezicht klaart op. `Ik weet het! Ik slaap in jouw bed en dan steek jij je enkel uit.’
Fred verbleekt. `Ik geloof dat die andere manier toch beter werkt.’

Bij het toetje gluurt Fred uit zijn ooghoeken naar de klok. Bijna bedtijd. Buiten branden de lantaarns al.
Het lukt Herman beslist, denkt hij. Hermans plannetjes werken altijd. Voor Herman dan. Wedden dat het monster mij te grazen neemt? En dan gebruikt Herman mijn afgekloven botten voor zijn stomme circus. Fred het Skelet.
Moeder staat op. `Tanden poetsen en naar bed!’

`Lichten uit,’ roept ze even later.
Ik doe straks net of ik al slaap, besluit Fred. Als Herman me roept, adem ik rustig door. Zonder mijn hulp kan hij dat monster nooit vangen.
Het is een nlaffe, maar wel veilige oplossing.
Op Hermans bed knipt een lichtje aan. `Ik heb een zaklantaarn,’ fluistert Herman. `Hoor je hem al?’
`Nee,’ zegt Fred met trillende stem. `Hij komt vandaag vast niet.’
Onder zijn bed klinkt een zacht gegiechel. Zo vals en gemeen dat Fred de rillingen over de rug lopen. Meteen daarop doet een ronkend gesnurk zijn bed schudden.
`Wow!’ fluistert Herman. `Zo ronkt alleen een echt monster...’ Hij verheft zijn stem. `Fred, ik moet ineens vreselijk nodig pissen. Waar is jullie wc?’
Het geronk stopt abrupt.
`In duh duh gang,’ stottert Fred. Hij omklemt het touw met beide handen. Het wordt meteen glibberig van het angstzweet.
`Ik hoop dat het zeil niet koud is,’ zegt Herman luid. `Want ik ben op blote voeten.’
Hij zwaait een been over de dekens.
Tsjak! Een gruwelijk lange arm schiet onder Freds bed uit. Vingers als bleke, harige worsten sluiten zich om Hermans enkel.
`Hebbes!’ giechelt een schrille stem.
`Trekken, Fred!’ roept Herman opgewonden. `Hijsen die hap!’
De lus trekt zich strak om de lange arm.
`Wat is dit?’ jammert de stem. `Dit hoort niet!’
Herman schopt met zijn vrije voet tegen de enorme hand. Het monster sist van schrik en de vingers vallen open. Herman springt op Freds bed. `Hijsen!’
De arm glijdt verder onder het bed uit. Kronkelend wordt hij naar het plafond gehesen.
`Nee! Jullie mogen mij niet zien!’
`Daar heb je hem!’ juicht Herman en dan valt zijn mond open van verbazing.
Aan de lange monsterarm zit een piepklein lijfje. Amper groter dan een baby. Het heeft een enkel, waterig oogje. Het mondje spert zich open. Fred ziet dat hun monster inderdaad tanden heeft. Stompe tanden, waar je nog geen peen mee kunt doorbijten.
`Niemand mag mijn geheim weten!’ jankt het monster. `Ik ben het Monster onder het Bed...’ fluistert hij hees. `De Griezel voor Wiens Adem Kinderen Rillen...’
Herman zet zijn handen in zijn zij. `Je geheim is bij ons veilig. We vertellen niemand hoe je er echt uitziet. Als je belooft met ons circus mee te doen.’
Het monster likt over zijn blauwe lippen. `Ik hoef niet onder het bed vandaan?’
Herman schudt zijn hoofd. `We zetten een bed op het toneel. Het enige wat de kinderen zien is je grijphand. Wedden dat iedereen zich schor gilt?’
`Doen we,’ zegt het monster. `Mag ik nu weer terug?’
`Laat onze medewerker maar zakken, Fred.’
Het monster schiet haastig onder het bed weg. Fred hoort hem nog ademen. Heel zachtjes. Het is het minst griezelige geluid van de wereld nu hij weet wie daar zit.
`Dat was dat dan,’ zegt Herman. `Shit! Nu moet ik echt naar de wc.’ Hij stapt op de grond.
Tsjak! De bleke hand grijpt zijn enkel vast.
`Sorry,’ zegt het monster en laat Herman los
.