Legendes van de Gran Terre


Home


Verhalen:

Juni 2010 - De stem uit het graf,
een Gran Terre microverhaal
Mei 2010 – De kus van de meermin,
een Gran Terre microverhaaltje

april 2010 -  Arlessa de Necromanter,
een Björn en Olga microverhaal.
maart 2010- De monnik die een djinna beminde,
een Gran Terre microverhaaltje
februari 2010 - Op naaldhakken over een gemzenpad,
een Julia & Romeo Veroccioverhaal

Juli - Hoe Vlindervrouw en Wasbeervrouw heer Hermelijn straften voor zijn ontrouw

Mei- Schaduwschepen in de avondzon, een Gran Terre microverhaaltje
April - Langs de vloedlijn, een Gran Terre microverhaaltje
Maart - De tere prooi van de Vuurvogel, een Björn & Olga verhaal

De stem uit het graf,
een Gran Terre microverhaal



'Ik vervul al je dromen,' sprak een bladstille stem zodra Gudlarf met zijn rug tegen de grafsteen leunde. De huurling bleef zijn gerookte ganzenbout onverstoorbaar uit het palmblad rollen en strooide er een handvol peper over,  wreef het in met blaadjes verse basilicum. `Ga door?'
'Zwevende kastelen! Dames met haren als de gesponnen goud en dolverliefd op je.'
'Dat soort dames ken ik. Na de derde nacht beginnen ze over kinderen en voor je het weet willen ze dat je verzameling gedroogde trollenhoofden het huis uit doet.' Gudlarf trok aan zijn hangsnor, streek over zijn stoppelige kin. 'Ik spreek hier overigens uit droeve ervaring.'
'Een zwaard dat dwars door een marmeren zuil hakt en nooit geslepen hoeft te worden.'
'Kijk, nu spreek je mijn taal. Alleen...' Hij trok een reep van het taaie vlees van het bot, kauwde met het geduld van een os. Het echo van het woord bleef in de lucht hangen, uitnodigend.
'Alleen wat?' hapte de stem toe.
'Waarom lig je dood en begraven onder een geïmproviseerde zerk als je al die zaken kunt regelen?' Hij las de runen hardop voor. 'Hier ligt Samarel die de nachtmerrie bereed en  het bloed van talloze onschuldigen vergoot. Niemand zal hem missen.'
'Dat is mijn graf niet. Ik heet geen Samarel. Ze hakten mijn hoofd af en begroeven het hier. Ze gebruikten Samarels steen om alles af te dekken.'
'Ah, je heet dus geen Samarel. Hoe dan wel?'
'Denk je dat ik simpel ben? Als je mijn ware naam weet, moet ik je gehoorzamen.'
'Je had het over je hoofd. De rest van je lichaam is in stukken gehakt en op een dozijn andere plaatsen begraven?'
'Je begrijpt het.'
'Gewoonlijk doen ze dat allen maar bij zwarte magiërs. Of uitzonderlijk onaangename lieden. Zelfs als ze uit hun graf opstaan, dan heb je alleen maar met een losse hand te maken of een zwevend hoofd.'
'Ik weet waar de dwergen van Athelgar hun juwelen begraven hebben. Smaragden groen als het eerste lentegras. Armbanden van kostelijk wit goud.'
'Ah, ik zie nu waarom ze nooit uit je graf gekropen bent. Iemand heeft de Zegel van Salomo in je steen gekerfd. Het teken dat de djinns in hun kruiken opsloot en ook uitermate geschikt is om doden in hun graf te houden.' Hij streek er met zijn vingertoppen over. 'Het is intussen lelijk geërodeerd. Bijna onleesbaar.' Hij schudde zijn hoofd. 'Als je wilt dat een steen langer meegaat, moet je geen zandsteen gebruiken.'
'Schuur de zegel weg, vriend. Of nee, een kras door een van de punten van de ster is al genoeg om de magie te verbreken.'
'En dan beloon je me?
'Ja! Wat je maar wilt! Ik was een magister. Als ik mijn vijanden aankeek, viel het vlees rottend van hun botten. Een compleet leger veranderde ik in beelden van grijs graniet.'
'Daar weet ik alles van.' Gudlarf viste een steenbeitel uit zijn gereedschapstas, zette de punt tegen de zerk.
'Wat is dat geluid? Het knarst door tot in het diepst van mijn ziel!'
Gudlarf liet zijn hamer zakken. 'Mijn overgrootvader vocht in het leger van Reynhert de Zuivere mee. Dat leger. Toen je ons kasteel platbrandde, overleefde alleen mijn grootmoeder het. Ze verstopte zich in een lege bierton, Samarel. Zij was het die later je hoofd afsloeg en deze grafsteen eigenhandig uithakte. Lynn von Arduin.'
'Lynn! Ik maakte haar tot mijn koningin. Ik kuste haar op mijn hoge toren en zei: 'Liefste, al deze landen behoren jou toe.'
Gudlarf grinnikte. 'Over een adder aan je borst koesteren gesproken. Elke keer dat ze je omhelsde, droomde ze over een ponjaard in je hart, een ketting waaraan je afgesneden oren bungelden.'
'Ik heb nooit geweten dat zij  het was,' zei de stem. 'Mijn beul droeg een masker. Ze sprak geen woord.'
'Ze droeg ons op je grafsteen te onderhouden, haar kinderen en kleinkinderen.' Hij kerfde de zespuntige ster dieper in de steen. 'Zodat je nooit uit de dood zou kunnen opstaan.'
'Lynn kreeg kinderen? Toen wij samen waren, ze had twee keer een miskraam.'
'Dat waren geen miskramen. Uitzonderlijke wreedheid is gelukkig niet erfelijk.'
'Oh.'
En zo converseerden ze terwijl de zonsondergang de hemel koperrood kleurde, het monster en zijn kleinzoon. Later kroop een ondode hand uit het nabije bos aan om Gudlarf te wurgen maar het ware enthousiasme ontbrak en de huurling doorboorde hem met de punt van zijn koperen speer. 


De kus van de meermin,
een Gran Terre microverhaaltje



De Termagant dreef met slappe zeilen, even roerloos als een dode aasvlieg onder een kaasstolp.
De schepelingen hadden de dikke koopman Bardak al met een ankerketting om zijn enkels over de reling geworpen en later op de week de hoofden van zijn drie vrouwen: het bleef desondanks windstil.
'Misschien hadden we hem toch niet aan de Noordenwind moeten offeren,' zei de stuurman. 'Ik bedoel, hij was van de Hanze. Die lui kunnen toveren.' Hij knipte met zijn vingers. 'Ze lopen pardoes een bakstenen muur in of stappen over een drempel en zijn meteen duizend mijl verder.'
'Ik betwijfel of onze Bardack zo getalenteerd was,' zei kapitein Lorbehr. 'We kwamen op hem af met vildersmessen en hij verdween beslist niet. Bardak wapperde met zijn handen, hij blaatte als een schaap en dat was het. Nee, mijn vriend, soms gebeuren zaken zomaar. Niet elke windstilte hoeft een reden te hebben.'
Kapitein Lorbehr had ogen grijs als de zee en vlammend haar als een vossenstaart die je nog net uit je ooghoeken uit je kippenren ziet glippen. Om zijn zweemde het soort glimlach dat heel goed bij de eerder genoemde vos zou kunnen passen.
'Hayo daar!' De stem was helder als een glazen xylofoon en onmiskenbaar vrouwelijk. Ze snelden naar de reling: een meermin had een bevallige arm om een ankerketting geslagen en blikte naar hen op. 'Bedankt voor de hoofden. Ik heb een net uit hun lange blonde haren gevlochten en ik gebruik de opengezaagde schedels als schuilholen voor mijn tamme octopusjes. Ze zijn bijna even goed als kokosnoten.'
'Graag gedaan,' zei de kapitein. 'Die plotselinge windstilte, is dat jouw werk?'
'Natuurlijk. Ik wacht tot jullie zo hongerig en dorstig worden dat je van wanhoop in de zee springt.'
'Valt daar niet over te praten?' zei de kapitein. 'We vervoeren een heel niet onaardige lading. Zwarte parels zo groot als vuisten, kruiken met saffraanwijn, gedroogde apenhanden.'
'Dat krijg ik later allemaal toch wel. Ik ben geduldig. Mijn boormossels knagen ijverig aan jullie romp.' Haar lach tinkelde. Het soort lach waarmee een bloedmooie gravin je afwijst als je haar ten dans vraagt. Ze wenkte hem. 'Kom kapitein, spring in de zee nu je nog vers bent. Je mag mij drie keer beminnen voor ik je aan je enkels onder water trek. Bovendien zeggen ze dat een dapper verdronken zeeman voor eeuwig zal dansen in de wierpaleizen van de zeegodin.'
'Is dat zo?'`
'Waarschijnlijk niet,' gaf de meermin toe. 'Als er een paleis van wuivend wier en parelmoeren schedels op de bodem van de zee stond dan hadden dat waarschijnlijk wel opgemerkt.' Met een krachtige staartslag rees ze tot haar middel uit de zee op en ze duwde haar borsten op. Haar tepels stonden rechtop, hard als roze wentelhoorntjes en ze likte met en spitse tong over heerlijk volle lippen. 'Vul mijn baarmoeder met je hete zaad en duizend dochters zullen straks over de riffen zwemmen. Dochters met jouw prachtige grijze ogen en haar als een vossenstaart. Zo blijft er toch nog heel wat van je over.'
Meerminnen waren metamorfen, vormveranderaars. Zodra ze aan wal stapten, splitste hun vissenstaart zich in twee bevallige benen en hun kieuwen krompen tot amper zichtbare streepjes.
'Ik kan een harpoen in je nek steken,' zei de kapitein. 'Meerminnen zijn niet onkwetsbaar.'
'Je bent niet snel genoeg en ik zie trouwens nergens een harpoen. Nee, als je me wil doorboren dan toch liever met iets anders.'
Kapitein Lorbehr merkte dat zijn ademhaling sneller ging en zijn hart hem in de oren bonkte. Zijn broek leek hem ineens onaangenaam krap. Dit is belachelijk, ging het door hem heen. Ze wil het vlees van onze botten scheuren met haar prachtige witte tanden. Ze zei doodleuk dat ze me ging verdrinken.
Hij kon zijn blik niet afwenden. Haar ogen waren barnsteen en diep als een zonsondergang. Armen als buigzaam ivoor, met nagels het tere roze van de binnenkant van nonnetjesschelpen. Wat zou jij doen als je een stoere kapitein als Lorbehr was en mocht kiezen tussen kussen of verdorsten?

De meerminnen van het Bordanderrif hebben prachtig grijze ogen en haar vlammend als een vossenstaart, zeggen de mosselvissers en al je ze op hun rotsen hoort zingen zijn het meestal onbetamelijke zeemansliedjes.

Arlessa de Necromanter,
een Björn en Olga microverhaal

'Je bent soms ook zo heetgebakerd,' klaagde Olga. 'Meteen zijn hoofd afslaan. Misschien bedoelde hij het niet eens onaardig.'
'Dat mijn moeder zich elke ochtend moest scheren en over haar eigen hangtieten struikelde? Dat lijkt me amper een compliment.' Björn wierp een blik over de schouder. De toortsen waren beslist dichterbij gekomen het laatste half uur. Waarschijnlijk droegen hun achtervolgers sneeuwschoenen en hoefden ze niet door kniediepe banken van dit ellendige spul te baggeren. De sneeuwvlokken waren intussen zo groot als zee-egels en minstens even scherp. Ze dwarrelden niet langer maar tuimelden uit de hemel als glazen kerstboomversiersels.
Rauwe kreten klonken achter hen, ongecoördineerd gebrul.
'Het doet me aan de Oudlanden denken,' zei Björn. 'Die keer dat ze in de taveerne vroegen of ik voor Ajax was en ik 'Ajax? Nooit van gehoord' zei.' Hij rukte aan zijn bloedzwaard. Nog steeds muurvast gevroren in de schede en hoogstens geschikt als knuppel. 'Waar is prinses Zilverster eigenlijk?'
'Geen flauw idee. Ongetwijfeld op een veiliger plaats dan wij.'
Prinses Zilverster ging een mooie knokpartij nu niet meteen uit de weg, maar in tegenstelling tot Björn Bloedzwaard en Olga overwoog ze eerst of ze hem wel kon winnen of beter later kon terugkomen om een gifslang in een bontlaars achter te laten of een druppel kleurloos kwallensap in het bier te mengen.
'Ik zie een lichtje,' wees Björn. 'Daar halverwege de rotswand. Een olielamp, vermoed ik. '
'Trollen wonen in grotten. Trollen en erger gespuis.'
'Wie er ook bij die lamp hurkt, ze zijn vast met minder dan de dorpelingen.'
'Daar heb je ook weer gelijk in.'
De rotswand droeg een coating van glimmend ijs en was ongetwijfeld spekglad. Voor Björn was zo'n berg even makkelijk te beklimmen als de marmeren trap van een paleis. Björns ouders geloofden in een mooie ouderwetse opvoeding. Op zijn vijfde verjaardag hadden ze de kleine Björn op de piek van de Fangorn achtergelaten, in de gierende sneeuwstorm. Uiteraard wel met zijn eerste zwaardje en een vuurdoos met een enkel gloeiend kooltje. Drie dagen later stommelde hij de villa van zijn ouders in, gekleed in een kersverse wolvenhuid en een ketting met dwergenneuzen om zijn nek. De Fangorn was heel wat steiler geweest dan dit bergje.
Hij wierp Olga een van de magische handschoenen toe die ze die ze van de Grootmoeder aller Spinnen gestolen hadden. 'Zie je boven. De laatste is uilenbal!'
'Of  een bevroren kraaienlollie. Onze waard heeft net een kruisboog uit zijn rugzak gevist.'
'Weinig sportief.'
Ze zigzagden over de wand omhoog, snel als jachtspinnen. Kruisboogpijlen sloegen met venijnige tikken in, lieten ijspegels omlaag regenen.
'Shiiit!' gilde Olga.
'Wat is er?'
'Pijl door mijn kuit. Ik voel mijn hele linkerbeen niet meer.'
'Ay.'
'Och, ik heb nog een been over.'
De ingang van de grot lag drie meter boven hen en de stank van bergtrollen was onmiskenbaar. Trollen stamden, samen met de dwergen, van de lemuren af. In het lege hartland van Prester Johnsland hadden de spookdiertjes alle ecologische nissen opgevuld, net als de buideldieren later in Australië. Je had lemurenwolven en grote grazers, het equivalent van sabeltandtijgers en neushoorns. Trollen waren vier meter hoog, met gigantische geklauwde handen die naar verluid een mastodont konden wurgen. Om een trol neer te halen had je zeker drie getrainde soldaten nodig, maar een peloton en een granaatwerper was verstandiger.
 'Een trol,' fluisterde Björn. 'En de stank is nog vers.'
'Jij klimt als eerste naar binnen en springt hem meteen naar de strot met een wurgkoord. Dat gaat mij wat minder makkelijk af  met maar één been. Ik maak een koprol onder zijn benen door en snij de pezen van zijn hiel door.'
'Klinkt redelijk. Anders zien we elkaar wel weer voor Helle's troon.'
Helle heerste over het mistige Land van de Dood, waar iedereen uiteindelijk belandt. De priesters hadden het wel over het Paradisio tussen de Rivieren, met poelen vol honingwijn en waar zelfs de nachtegaal kleurige veren draagt. Dat leek Björn toch een minder geschikt land voor oeluks als hij en Olga.
Ze hesen zich tegelijk over de ruw uitgehakte drempel van de grot.
'Grijp hem, Björn!' Olga kwam stommelend tot stilstand.
'Grijp wie?' vroeg prinses Zilverster. Ze zat schrijlings op de nek van een dode trol en probeerde met de punt van haar stiletto een hoektand uit het taaie kraakbeen los te wrikken.
Björn voelde een steek van pure lust. De manier waarop haar amberen naamsteen zich tussen haar gebruinde bosten nestelde, die veeg zwart trollenbloed over haar wang...
Björn had met andere dames gevreeën. Per slot van rekening was hij Björn Bloedzwaard en zulk gedrag verwachtte bevrijde maagden nu eenmaal van oeluks. Maar het was altijd meer zoals een Oudlander genoegen neemt met een zompig kadetje en kipnuggets als er geen op saffierhout gerookte parelhoentjes en perziken der onsterfelijkheid voorhanden zijn.
De prinses gaf een knor van tevredenheid toen de hoektand losschoot. Ze stak hem in haar riem en hief haar lippen op. 'Nu kun je me kussen.'

'Zodra het geschreeuw begon,  dook ik de open haard in,' zei prinses Zilverster een half uur later. Niemand had meer kleren aan. Zilverster en Olga waren zusjes en als er maar één man in de buurt is hoor je niet moeilijk te doen over delen. Vroeger hadden ze samen een poes gehad en dat ging ook prima. 'Van het vuur was weinig meer dan gloeiende kooltjes over en drakenleren laarzen zijn sowieso vuurbestendig. Ik werkte me door het rookkanaal omhoog en hees me het dak op.'
'Hoe wist je dat we hierheen zouden vluchten?' vroeg Olga.
'Het was nacht en helder. Ik vroeg de duisterwoorden waar ik jullie kon vinden.'
'Ach, natuurlijk.' 
De oogleden van de trol gleden open en zijn weggedraaide ogen rolden terug, focusseerden. 'Ah, daar zijn jullie.' Uit de trollenmuil klonk de hese stem van vrouwe Arlessa dar Morgein, hun opdrachtgeefster. Arlessa had hen het Net van de Ochtend als voorschot gegeven. Het was een van heer Hermelijns netten waarin je je dromen kunt vangen als kleurige vissen. Hun opdracht was de verdwenen dochter van de gravin op te sporen.
'Ik wist niet dat je necromanter was,' zei prinses Zilverster. Ze hield een werpster in haar hand. Prinses Zilverster gaf er de voorkeur aan dat lieden die ze vermoordde ook dood bleven.
 'Er is wel meer dat jullie niet van mij weten. Dat de Kol van Westerwalt eigenlijk Sindra dar Morgein heette. Mijn lievelingszus en jullie verdronken haar in haar eigen kuip met maagdenbloed.'
'De Grijze Mannen in Toth-Hared,' beschuldigde prinses Zilverster haar. 'Dat was helemaal geen test! Het was je bedoeling dat ze ons vermoordden.'
'De kunde van de Grijze Mannen wordt helaas schromelijk overschat.'
'De Kol had verdorie een hele plank vol afhakte kinderhoofden,' protesteerde Olga. 'Ze droeg een mantel van mensenleer!'
'Wat verwacht je dan?' De trol haalde zijn schouders op. 'Ze was een heks.' De trol reikte naar de ijzeren knuppel met weerhaken aan de muur: prinses Zilversters shuriken flitste langs en zijn geklauwde duim tuimelde op de vloer. Arlessa vloekte, hief de andere hand van haar gestolen lichaam. Deze keer had ze wel beet en de knuppel mepte Olga's zwaard uit haar hand.
`Wacht!' riep Olga en hief haar handen op. `Kunnen we er niet over praten?'
Arlessa giechelde. 'Praten waarover? Ik vermoord jullie. Plet jullie als veldmuizen! En daarna hoeft de schim van mijn zuster niet langer elke nacht verwijtend aan mijn voeteneind te staan terwijl het bloed uit haar lange haren druppelt.' Ze fronste haar geleende wenkbrauwen. 'Waar tuur je zo naar?
'Er staat iemand achter je,' zei prinses Zilverster. 'Ik denk dat ze net wakker is geworden.'
`Dat is zo ongeveer de oudste...' Een enorme hand sloot zich om de trollenpols, kneep. Björn hoorde polsbotjes kraken en de knuppel rolde over het kleed van gevilde marmotten.
De nieuwe trol was twee koppen groter dan de dode, trollenkoppen wel te verstaan die het formaat van olievaten hadden. Haar borsten waren als met dor gras begroeide heuvels. Ze droeg een ketting van mensenhoofden en weinig meer.
'Het meisje met het blonde haar versloeg mijn broer eerlijk,' verklaarde de trollenvrouw. 'Ik zag geen reden om tussenbeide te komen. De wetten der natuur, eh, en deze grot was eigenlijk te krap voor twee. Maar ik heb toch liever niet dat een of andere slet hem als handpop gebruikt.' Ze brak de beide benen van de trol, nam hem in een houdgreep die al zijn ribben versplinterde. Arlessa krijste: om een kadaver te besturen moest een necromanter zich diep in de dode hersenen nestelen en haar eigen zielenstof de zenuwknopen in sturen. Ze kon elk versplinterend bot en uitgescheurde pees voelen.
 'Knappe meid die hem nu nog kan laten dansen.' De trollenvrouw opende haar armen en haar broer smakte voorover op de vloer. Uit zijn ledematen staken de puntige uiteinden van botten.
Een lichtende blauwe mist kringelde uit zijn neusgaten: de uitgezonden ziel van Arlessa de necromanter.
'Een ziel,' zei Olga peinzend, 'dat is toch net zoiets als een droom?'
'De stof waar dromen van gemaakt zijn,' citeerde prinses Zilverster. Ze graaide het Net van de Ochtend uit haar handtas en wierp het over de opstijgende ziel. Het Net was destijds door heer Hermelijn gevlochten uit allereerste zonlicht dat in de dauwdruppels van een spinnenweb breekt, met knopen van slaperig vogelgezang. De draden  snoerden Arlessa's klauwende ziel in en trokken haar omlaag. Arlessa spartelde als een boze zalm maar ze kon de draden onmogelijk breken of doorbijten.
 'Ik wed dat ze niet eens een dochter had,' zei Björn. 'Wat doen we verder met haar?'
 'Achterin heb ik een kruik van adamant,' bood de trollenvrouw aan. 'Niets kan zo'n kruik breken en de stopper kit ik dicht met drakenbloed.'

Op de terugreis mikte prinses Zilverster de kruik in de bodemloze put van het Sain Maribel klooster. Geen put is echter werkelijk bodemloos en twee maanden later viste een novice de kruik op en hoorde een stem die hem de liefde van vrouwen met kersenrode lippen beloofde en nog begeerlijker zaken. Maar dat is een ander verhaal.


De monnik die een djinna beminde,
een Gran Terre microverhaaltje

Tegen de avond klopte Kender bij het huis van zijn beoogde geliefde aan. Hij had de roodsatijnen mantel van zijn oudste broer 'geleend' en hield een bosje bleke asphodels vast. Vrouwen stellen zo'n gebaar op prijs.
Renne opende de massieve koperen poort zelf. Over haar lippen lag de  opwindende regenboogglans van bedorven vlees en haar ogen hadden een stervormige pupil.
'Een vrijer?' zei ze blij verrast. 'En aan je je geschoren kruin te zien een monnik nog ook. Hoe heerlijk pervers.' Ze glimlachte een dubbele rij naaldtanden bloot. 'Normaal rammen monniken mijn deur in en proberen ze een koperen kruisboogpijl door mijn harten te jagen.'
'Ik ben maar een novice,' verzekerde Kender haar, 'en ik kan me nog bedenken. Waarschijnlijk doe ik dat ook.' Hij stak haar de bos asphodel toe. 'Voor jou.
Renne stak haar prachtige neusje in de bloemen, snoof. 'Ze ruiken heerlijk. Naar vergetelheid en het trage water van de Styx.' Ze liet het boeket zakken, keek hem aan. 'Je weet wat ik ben?'
'Een meisje dat in een graftombe woont, is vast geen herderinnetje. Een djinna ben je, een ifrit.'
'Zolang je maar weet waar je aan begint.' Ze trok hem haar graftombe in.
Binnen was de vloer bestrooid met juwelen. Bij elke stap rinkelden er goudstukken onder Kenders laarzen. Renne had de botten in een hoek gemikt en de open sarcofaag met zijden kussen gevuld. In de nissen brandden graflampen met Sint Elmusvuur.
'Je lippen zijn koud als ijs,' zei Renne, 'en een sterveling die asphodel plukt?' Ze streelde over zijn wang. 'Ben je wel helemaal eerlijk tegen me geweest?'
Kender zuchtte. `De abt betrapte mij op het altaarkleed, met het meisje dat de vrijdagse stokvis bracht. Erg veel kleren hadden we niet meer aan. De abt wurgde mij, brullend van woede over onze heiligschennis.' Hij haalde zijn schouders op, klakte met zijn tong. 'Ze begroeven mij in ongewijde aarde  en dat ligt nogal oncomfortabel. Zodra de maan opkwam, kroop ik uit mijn graf.' Hij keek naar de vloer. 'Dat meisje, vrouwe. Het was enkel omdat ze me aan jou deed denken. Een beetje dan.
'Vertel.'
'Ik zag je drie maanden geleden voor het eerst door het maanlicht wandelen, met een vriendin. Je droeg een picknickmand mee, waaruit het voetje van een baby stak. Met een geborduurd roze sokje. Jullie giechelden en het klonk zoveel mooier, zoveel wijdser dan alle glazen gongen van het klooster. Het maanlicht glansde op je lange slagtanden en toen begreep ik dat ik verdoemd was. Dat mijn ziel niet meer dan een vale nachtmot was en ik mijn ziel dolgraag in je magnifieke kaarsvlam zou laten verteren!'
'Dat klinkt prachtig,' fluisterde Renne. 'Geen minnaar heeft ooit zoiets liefs tegen mij gezegd.' Ze omhelsde hem, plaatste zijn ijskoude handen op haar borsten. `Bemin me! Bijt en klauw, mijn liefste. Ik ben een djinna en absoluut geen teer poppetje.'
Ze rolden over de vloer, sissend en grauwend als krolse katten. Renne spreidde haar vleugels en in haar pupillen dansten gifgroene vlammen. Kender kwam twee keer klaar, drie keer en bleef toen uitgeput op het kleed van gevlochten maagdenhaar liggen.
Toen hij zijn ogen opende, keek Renne op hem neer. Ze had haar vleermuisvleugels gespreid en haar blik was onleesbaar.
'Je bloedt,' zei Renne. Ze legde een vinger op zijn voorhoofd. 'Je vlees is warm en je zweet.'
'Renne... Liefste. Vrouw van mijn hart.'
'Doden bloeden niet!' Renne balde haar vuisten en het vuur achter haar pupillen werd een stekend blauw, ijskoud gletsjerlicht. In Kenders ogen maakte dat haar begeerlijker dan ooit, die fonkelende woede.`Je bent een mens! Ahriman hale je! Een levende mens en ik spreidde mijn benen voor je.'
Kender slikte. 'Ik wist dat ik te min was,' zei hij zacht. 'Dat een glorieuze djinna nooit van een ordinair mens zou kunnen houden. Maar een verdoemde ondode, een nosferatu, dat was misschien een andere zaak.' Hij keek haar aan. 'Ik kauwde op het zwarte blad van de arudastruik dat je haarvaten samenknijpt tot je vingertoppen ijskoud voelen. Ik oefende tot ik mijn adem drie, vier minuten kon inhouden zodat het rijzen en dalen van mijn borst mij niet zou verraden. De asphodel kocht ik van een necromanter. Hij stuurde een schim uit om het aan de oevers van de dodenrivier te plukken.'
'Zoveel werk.' De blik in haar ogen veranderde en hij las niet langer passie of woede, maar eerder de peinzende warmte van een olielampje.
'Weet je?' zei Renne. 'Je eerste idee was heel niet slecht. Van die ongewijde aarde en iemand die met een djinna vree blijft echt niet in zijn graf liggen.'
'Wat...
Ze reet zijn keel met één snelle, liefdevolle klauwhaal open en zijn bloed was een glorieuze fontein. Zo rood, zo warm.
De djinna likte het bloed van haar lippen en hees hem over haar schouder. Buiten zag ze dat de maan bijna vol was. Kon niet beter.

De volgende nacht klonk er een klop op haar deur. Het was een krachtige klop, de klop van een minnaar die zeker weet dat hij welkom is.
'Kom binnen! De deur staat open.'
Kender stond in de deuropening, zijn gezicht bleek als was, zijn tanden puntig ivoor. Aan zijn broekspijpen kleefde de ongewijde aarde van zijn graf. 'Ik heb iets voor je meegenomen.'
Renne klapte in haar handen. 'Een mand met een dode baby. Net als de eerste keer dat je me zag. Zo romantisch.'
Kender stak haar een bos asphodel toe. 'Deze keer heb ik ze zelf geplukt.'
 
Als het volle maan is en uit de graftombe met de koperen deur gegiechel klinkt dan vergrendelen de monniken van de heilige Matrobius hun luiken drievoudig en strooien ze huiverend handenvol sandelhout op het altaarvuur. Ze hadden zich die moeite kunnen besparen: Renne en Kender hebben echt wel wat anders aan hun hoofd.

Op naaldhakken over een gemzenpad,

een Julia & Romeo Veroccioverhaal


Het pad voerde Julia en Romeo langs een klif zo steil dat zelfs rotsklevers daar nesten weigerden te bouwen. Aan de voet was het strand een mat van gebleekte potvisribben en een slierten hertshoornwier. Je zag het hoogstens voor een hartenklap als een golf zich terugtrok om vervolgens met hernieuwd geweld tegen de rotsen te beuken. Hoewel ze dertig meter hoger liepen, woei het sproeiwater hen in het gezicht. In zo'n zee springen was pure zelfmoord.

'Beetje krap wel, dit pad,' zei Julia. 'Lastig dat ik naaldhakken droeg toen we van het Herfstbal moesten wegvluchten.' Het pad lag bezaaid met scherven vulkaanglas: op blote voeten verdergaan was duidelijk geen optie.

Romeo snoof: 'Alle dwergen zijn schavuiten! Je kunt ze een zijden broek aantrekken en ze een hoed met pluimen opzetten, hun rattenstaart blijft er uit steken.' Hij bracht zijn telescoop aan zijn oog, tuurde naar het begin van het bergpad. 'Lastig.'

'Wat is lastig?'

'Hertog Vincento waagt zijn mannen blijkbaar niet aan dit gemzenpad. Hij heeft drie bloedhonden losgelaten.'

'Sorry, signeur,' zei de gestolen Hanzekijker. 'Dat zijn geen bloedhonden, maar dadirs. Een kruising tussen een wezel en een pelskikker. Aan hun poten groeien zuignappen en ze kunnen desnoods recht tegen de rotswand klimmen. Van de pelskikker hebben ze ook de gifklieren in hun scheurtanden geërfd.'

'Wat doen we?' vroeg Julia. 'Ze hier opwachten nu we nog niet buiten adem zijn?' Ze haakte alvast een oorbel los en verdraaide de fitting van de smaragd. Een lemmet rolde zich prompt uit als de tong van een kikker. Het lemmet was helaas amper langer dan haar wijsvinger. Hun zwaarden hadden ze bij de garderobe van de palazzo in moeten leveren en dat gold ook voor Romeo's voorvaderlijke kruisboog.

'Ze zijn snel,' zei Romeo. `Twee minuten hoogstens.' Hij pakte een kei op, woog hem op zijn hand.

'Dadirs ontleden hun prooi even nauwgezet als eerstejaars studenten anatomie,' zei de telescoop. 'Vingerkootje voor vingerkootje en elke spier prepareren ze zorgvuldig vrij voor ze het vlees verslinden.' Hij sprak weer op het pedante toontje waar Julia zich al eerder aan geërgerd had.

'Ik was te optimistisch met mijn twee minuten,' zei Romeo. `Daar heb je ze al!'

De dadirs vielen uit drie richtingen aan: van onder, boven en opzij. Dankzij hun zuignappen had de rotswand evengoed horizontaal kunnen zijn.

Romeo's kei trof een dadir recht in de gapende muil en brak een half dozijn naaldtanden. Het monster schudde daas zijn kop, knipperde met ogen die een onwaarschijnlijk mooi goudgeel glansden. De oogbollen draaiden omhoog in de kassen en hij viel als een bultige zak aardappels. Een aanstormende golf onderschepte hem en smakte hem met een beendervermorzelende klap tegen de klif.

'Dat was dan één dadir,' zei Romeo, 'en meteen ook mijn enige wapen.' Hij wierp Julia een kushandje toe. 'Elke seconde dat ik je kende, was me een waar genoegen.'

'We zijn nog niet dood,' zei Julia. 'Die mormels hebben staarten, weet je. Verdraaid lange slingerstaarten... Ja! Wacht tot ze springen. Duik dan weg en grijp ze bij hun staart zodra ze weer tegen de wand kleven. Wij zijn zeker vier keer zo zwaar als zij. Als we ons dan van het pad rollen...'

'Ik vat het. Als we aan hun staart hangen, kunnen ze ons onmogelijk bijten.' De dadir op het pad lanceerde zich. Romeo liet zich prompt vallen en de tweede dadir kleefde zich met vier zuigende ploppen vast. Julia wachtte niet op een aanval van de onderste dadir maar dook omlaag en greep halverwege de staart van het mormel vast. De dadirs klampten zich jammerend aan de rots vast terwijl het gewicht van de twee mensen hen met ploppende zuignappen steeds verder omlaag trok. Op het laatste moment wisten ze zich met hun naaldtanden en kleeftong aan de rotswand te verankeren. Bij elke golf kwam het schuim tot Julia's middel.

'En nu?'vroeg Romeo.

'Och, we leven in ieder geval nog,' sprak zijn geliefde. `Dat zat er eerst niet in.'

'Hallo daar! Hangt het een beetje comfortabel?' De dwerg van hertog Vincento tuurde van het pad omlaag. Hij hield een met ivoor versierde kruisboog op. 'Komt deze je soms bekend voor, seigneur Romeo?'

Zijn eerste pijl boorde zich in Julia's linkeroog en ze was op slag dood. Een tweede pijl scheurde Romeo's hand los van de dadirstaart en hij viel zijn geliefde achterna.


De rondreizende verteller leunde achterover. `Schenk mij nog een kroes bier in, beste man,' zei hij tegen de herbergier. 'Vertellen maakt een man dorstig.' De andere gasten gaapten hem aan.

'Ze zijn allebei dood?' vroeg de magister. 'Dat kan toch niet zomaar? En door die rottige dwerg nog wel.'

'Er zwom natuurijk een meermin langs,' zei de handelaar in robbenhuiden hoopvol, 'de koningin van alle zeemeerminnen en die wekte ze weer tot leven?'

'Welnee, ze waren gewoon morsdood,' verzekerde de verteller hem. `En dat bleef zo. Verhalen hoeven toch niet altijd goed af te lopen?' Hij rechtte zijn rug. 'Ik hoor tot de vertellerschool van de Ware Realisten! Verhalen horen even hoekig en onvoorspelbaar als het leven zelf te zijn!'

De gasten namen daar uiteraard geen genoegen mee: ze jonasten de dwaze verteller in de beerput en wierpen er voor de zekerheid het kadaver van een twee weken dode ezelin achteraan.


Hoe Vlindervrouw en Wasbeervrouw
Heer Hermelijn straften voor zijn ontrouw,
 een Gran Terre microverhaaltje


( Heer Hermelijn van de Duizend Tongen is een trickstergod van de Gran Terre, een schavuit  als Anansi en Coyote. Helaas hebben Marek en zijn familie zijn aandacht getrokken)

Heer Hermelijn was altijd bezig met slimme plannetjes, doortrapte zwendeltjes. Hij reisde het hele land door en had in elke stad wel een andere vrouw. Hoewel ze allemaal met hem getrouwd waren, wisten ze dat niet van elkaar.
Wanneer een echtgenote ontdekte dat ze bedrogen was, wist Heer Hermelijn zich daar altijd wel uit te kletsen.
‘O, Gianna is mijn vrouw niet. Gianna is mijn jongste zusje en ze is zo’n deugniet! Altijd klaar om rare streken uit te halen. Daarom kuste ze me ook en noemde ze mij: ‘Allerliefste echtgenoot.’

Het helpt als je duizend tongen hebt en altijd precies weet te zeggen wat een vrouw graag wil horen. Pas dagen later begon ze te twijfelen maar dan was hij natuurlijk al lang en breed vertrokken.
Vlindervrouw en Wasbeervrouw besloten hem een lesje te leren.
Ze weefden een prachtig meisje, een sexy barbie met platinablond glanshaar tot op haar hielen, ogen van parelmoer, lippen rood als bloedkoraal en ze zou op elke zin van Heer Hermelijn ‘O, u bent een echte man!’ fluisteren of kirren.
Als borsten gebruikten de dames twee mierenhopen en de vagina bekleedden ze met zeedistels en de bladeren van een schorpioennetel. In de mond monteerden ze een berenklem en ze gebruikten een boze cobra als tong.
Het meisje klopte bij het hol van Heer Hermelijn aan.
‘O, meneer,’ jammerde ze handenwringend toen hij opendeed, ‘ik ben een verdwaalde maagd en de nacht valt. Overal ritselt het zo naar en ik hoorde zelfs een wolf huilen. Wat moet ik doen?’
‘Kom toch binnen,’ riep Heer Hermelijn. ‘Bij mij ben je veilig.’
‘O, u bent een echte man!’ kirde ze.
Amper een kwartier later blies Heer Hermelijn de olielamp al uit. Als je precies de juiste zinnen kent, kan een verleiding best wel snel gaan.
Vlindervrouw en Wasbeervrouw drukte hun oor tegen de deur.
‘Ay , ay!’ kreet Heer Hermelijn.`Je prachtige borsten doen mijn vingers tintelen. Ja ja, knabbel op het puntje van mijn tong!’ En daarna gilde en kreunde hij alleen nog maar. De vrouwen knikten tevreden toen er bloed onder de drempel uit begon te stromen.
De volgende ochtend wankelde Heer Hermelijn zijn hol uit. Het meisje hing aan zijn arm en haar ogen glommen nog steeds als parelmoer.
Een van zijn ogen bungelde aan een witte zenuwdraad uit de kassen en het meisje kauwde met haar berenklemtanden op een afgebeten oor. De penis van heer hermelijn was opgezwollen tot een paarse komkommer.
`Dit is Feyt,’ zei Heer Hermelijn, ‘en nooit trof ik een hartstochtelijker vrouw. Ik ga meteen met haar trouwen.’
En hoe Vlindervrouw en Wasbeervrouw ook protesteerden, Heer Hermelijn liet een priester komen en nam haar tot vrouw.





Schaduwschepen in de avondzon,
een Gran Terre microverhaaltje


In de avond zeilen de schaduwschepen de haven van Saeftinghe binnen en het is alsof het licht van de ondergaande zon hun zeilen vult en ze de Oudlanden inblaast.
Ze komen uit het hart van de Gran Terre, met ruimen vol drakeneieren en vurige salamanders in asbestpotten. Er zijn kisten met lokfluitjes waarmee je doden uit hun graf kunt roepen, sjaals die je half uur onzichtbaar maken, messen zo scherp dat het lemmet onzichtbaar wordt als je ze kantelt.

Steeds als ik de aalscholvers hoorde roepen, rende ik naar het strand met mijn schepnetje om het aan Admar te laten zien, maar ik was twaalf voor mijn favoriete broer terugkeerde. Admar was diep het noorden ingezeild, waar de tijd veel sneller gaat, en hij had een baard en een uitwaaierende bakkenbaarden die al aardig begonnen te grijzen. Een van zijn oogkassen was leeg en daarin hurkte nu een gouden kever met bolle vliegenogen die voor hem keek.
`Ik ben het heus, Sunaya,’ zei hij. ‘Blijf aandachtig kijken. Na een tijdje zul je zien dat je broer nog steeds in dit lijf zit.’
Ik schudde mijn hoofd. `Je hebt nu een vrouw en je kinderen zijn even oud als ik.’ Ik begon te huilen en ik riep: ‘Ik heb helemaal voor niks gewacht! Admar is niet teruggekomen. Niet echt.’ Ik rende weg en sloop pas in de ochtend terug.
 
Hij was Admar niet begreep ik nu maar ik was mijzelf ook niet meer, niet langer het meisje met het schepnetje.
Zijn jongste zoontje stapte op mij af.
`Papa zegt dat je mijn nicht bent en precies even oud als ik. Is dat zo?’ 
`Ja hoor,’ zei ik. ‘Ja. Zal ik je de haven laten zien?’
Een uur later renden we door de nauwe stegen, wierpen we vissenkoppen naar de haarloze kat van de wijkheks en klommen we in de hoogste perenboom. Hij heette Ferrenk maar toen ik zijn lach hoorde, begreep ik dat Admar uiteindelijk toch teruggekomen was.


Langs de vloedlijn,
een Gran Terre microverhaaltje




'Ik kan de foto's van die vakantie nergens vinden,' zeg je tegen je moeder. `Je weet wel, toen we aan de kust van Prester Johnsland kampeerden in die hut op kippenpoten. Uit de duinen staken kerktorens en Jorn vond zo'n dode waakvis aan de vloedlijn, met een derde oog en overal stekels. Jorn mocht hem niet meenemen want jij was bang dat er nog gif in zijn staartangel zat.'
`Waakvis?' zegt je moeder. `Sorry maar ik weet echt niet waar je het over hebt.' Je moeder kijkt je aan en er is iets vreselijk mis met haar blik. Zo vreemd verloren, zo hulpeloos. Alsof ze wanhopig rondgraait naar herinneringen die als ochtendmist verdampt zijn.
En dan zie je wat haar blik zo afgrijselijk vlak maakt: de dwarrelende gouden vlekjes zijn uit haar irissen verdwenen en haar oren lopen niet langer in punten uit.
`Laat maar,' fluister je, `laat maar.' Je weet heel zeker dat er in het hele huis geen fotoalbum met magische landen meer te vinden zal zijn. Dat de huisgoden in de muurnissen voortaan van levenloze gips zijn en hun ogen je niet langer zullen volgen als je door de kamer loopt.
Je trekt de luxaflex open met een wanhopige ruk en achter het glas liggen enkel flats, nergens zwevende  paleizen of zelfs maar een slinger vuurvogels. Jullie zijn te lang in de Oudlanden gebleven en alle magie is weggelekt. Je bent een gewoon mens geworden, zonder magie, en weinig beter dan een dier.

De tere prooi van de Vuurvogel,
 een Björn & Olgaverhaal

Prinses Zilverster was het soort geliefde waar iedere man van droomt. Ze klaagde nooit over `met modderige laarzen mijn pas gedweilde troonzaal binnenstampen’. Evenmin mopperde ze over de bloedvlekken in haar favoriete zijden jurk waar Björn zijn zwaard gedachteloos aan had afgeveegd na het onthoofden van de nachtmerrie die door de Wijze van Istalle was gestuurd.
Natuurlijk had dat een prijs.
`Ik verveel me,’ verklaarde prinses Zilverster. ‘Neem me mee op je volgende queeste.’
 Björn Bloedzwaard keek een beetje zuinig. `De Vuurvogel heeft de lievelingsdochter van de Patriarch gestolen. Zij vloog pardoes de droom van onze heerser binnen en rukte haar uit zijn armen. Haar klauwen waren van zengend zonlicht, haar triomfkreet zo luid dat de oren van de Patriarch nu nog tuiten.’
`Wat bood de Patriarch voor haar redding?’
‘Negen volbloed hengsten, gitzwart als de nacht en nog nooit door een man bereden. Vier dansmeisjes met gespleten tongen die alle erotische geheimen van de Slangengodin kennen en waarvoor hetzelfde geldt. Een kist met zoveel jade als ik in één keer kan optillen.’
‘Die meisjes zijn overbodig,’ besloot prinses Zilverster. ‘Je hebt mij al en meer dan drie keer per nacht krijg je hem toch niet omhoog.
Neem een eigen kist mee voor de jade. De Patriarch zal je ongetwijfeld een kist voorzetten met een valse bodem vol lood of plutonium. Paarden kunnen we altijd wel gebruiken.’ Ze hief haar kin op. ‘Het is dus afgesproken?’
‘Dat lijkt me wel. Van tegensputteren wordt ik hoogstens hees en dan ga je uiteindelijk toch mee, desnoods vermomd als lepreuze bedelaar of hondsdolle weervos, zoals de vorige keer.’
 Ze kuste hem. ‘Je bent de man van mijn hart! Zo dapper, zo verstandig!’

Nu bouwde de vuurvogel haar nest bij voorkeur in de borrelende lava. Haar nest bestond uit de holle botten van draken, het pluis van de asbestmol. In een kooi bewaarde zij een zestal wenende prinsessen om haar jongeren bij het uitkomen te voederen.

Vijf werst buiten de stadspoorten van Huy Jorsaleem sloot Björns oeluk Olga Slangensteen zich bij hen aan. Ze reed op een moa, een drie meter hoge loopvogel met een kunstgebit van fossiele velociraptortanden.
`Ah,’ zei ze, ‘deze keer ben je niet vermomd.’ Olga kuste haar zusje twee keer op de wang en een keer op de lippen. Björn schudde ze de hand en kneep zo hard mogelijk. Natuurlijk kneep hij terug als rechtgeaarde oeluk en zoals gewoonlijk eindigden ze allebei met een paar gekraakte middenhandsbotjes.
‘Kleuters!’ lachte prinses Zilverster en knoopte haar verbandtas open.
 
Zoals bekend nestelt de vuurvogel in de Sal Azul waar de rotsen eeuwig schudden en de wolken zwierende pluimen van as zijn.
Olga en Björn hadden deze route al eerder afgelegd. Zodra de bergtrollen hun geur opsnoven, doken ze jammerend weg in de diepste grotten, springklauwen probeerden bibberend met de rotswanden te versmelten. De sinistere Wachter van de Zevende Kloof bood hen het enige hemelbed aan dat niet te middernacht als een berenval zou dichtklappen om te slapers te versmoren. Kortom, het was een, vooral in prinses Zilversters ogen, nogal saaie reis.
 
De negentigste dag stonden ze aan de voet van de Mirjah Breghar. De inheemse bewoners hadden een half miljoen jaar eerder de complete  noordwand tot een immense tempel uitgehakt, met tienduizenden zuilen, koepels van vuursteen en malachiet. Watervallen dreunden omlaag en waaierden uit om pas provincies verder in roffelende stortregens neer te slaan.
‘Dat wordt nog een hele klim,’ zei Olga. `Zestien kilometer steil omhoog en dan heb ik het nog niet eens over de ondode wachters en de glaskrekels.’ Ze gespte haar spinnenlaarzen vast, spuwde in haar handen.
‘Een hele klim,’ zei prinses Zilverster, ‘tenzij je de juiste boeken leest.’ Ze rolde een oeroud manuscript uit en sprak een zestal woorden in de taal der djinns.
Een ifriet rees uit de aarde op. Hij had zes koppen en van zijn klauwen druppelde sissend gif.
 `Je sprak mijn ware naam verkeerd uit, dwaze maagd,’ grinnikte hij. ‘Nu hoef ik jullie niet te gehoorzamen en kan ik…’
 Prinses Zilverster staarde hem aan.
`Maagd?’ zei ze met een stem helder als brekend glas, als het gieren van een degen die uit een schede van versteende triceratopshoorn getrokken wordt. `Probeer je me soms te beledigen? Wil je beweren dat geen enkele man mij de zijden bloes waardoor toch de tepels van mijn borsten redelijk goed zichtbaar zijn van het lijf wil scheuren?’
‘Ik, eh,’ zei de ifriet. ‘Nee, natuurlijk zou iedere man onmiddellijk voor uw schoonheid zwichten.’
`Wat?’ bulderde Bjon die prompt zwaaiend met zijn bloedzwaard om de djinn heen begon te dansen. `Wil je beweren dat mijn vrouw niet oppassend en kuis is? Dat ze zich zomaar in de armen van iedere  toevallig passerende schooier werpt?’
‘Ja,’ zei Olga Slangensteen, ‘je hebt het wél over mijn zus.’ Ze schudde haar vuist, wapperde met haar armen, smeet een handvol kiezels in zijn richting.
‘We hebben hem,’ zei prinses Zilverster.  ‘Hou maar op.’
‘Wat bedoel je?’ gromde de djinn en hij sprong haar naar de keel. Een onzichtbare muur slingerde hem terug in een explosie van paarse vonken.
 ‘Björn trok een zevenhoekige tovercirkel om je heen,’ vertelde prinses Zilverster hem, ‘met zijn zwaard, ja,  en Olga strooide de zaadjes van een loodviooltje in de voren. Ze groeiden ogenblikkelijk uit en jij zit nu vast binnen de magische cirkel van hun wortels. Loodviooltjes bloeien duizend jaar voor ze verwelken, weet je.’ Ze vouwde haar armen over elkaar. `Je kunt nu natuurlijk duizend jaar in de cirkel blijven zitten sippen, terwijl de lemmingen je uitlachen en bergdwergen rare liedjes over je fluiten. Je kunt ook zweren op de teennagels van de Noordenwind dat je ons naar de top van de Mirjah Breghar zult vliegen en ons niet halverwege per ongeluk laat vallen.’
`Moge luizige hyena’s op het graf van je moeder…’
Zilverster sprak zijn ware naam uit, alle negentien keelverwringende lettergrepen, ditmaal zonder zich te verspreken.
`Dat is geen enkel mens ooit eerder gelukt,’ fluisterde de djinn.
 ‘Ik oefende je naam de hele reis,’ bekende Zilverster. ‘Alle negentig dagen lang tot hij mij vertrouwder was dan mijn eigen naam. Natuurlijk versprak ik me de eerste keer expres. Anders was je nooit gekomen.’ Ze glimlachte. ‘Ik ken jullie trucs. Zodra de naam bijna voltooid is, rukken jullie je oren af of proppen ze vol klei en dan staat die arme priester voor gek, zonder djinn, en met het nadruppelende hart van een maagd in zijn hand. En als we die cirkel eerder hadden getrokken dan was je ook niet komen opdagen.’
‘Ik geef het op,’ zuchtte de djinn en bracht hen naar de top van de berg.

Het heeft weinig nut uitgebreid te vertellen over de negen granieten dwergen en het gruwelijke lied dat ze zongen, het lied dat een reiziger elk couplet een jaar ouder maakte, of met welke list Olga prinses Zilverster bevrijdde toen de Mahir van Hierondelle haar in een hagedis veranderd had en al helemaal niet waarom de kinderen sindsdien zingen: De Mahir is zijn oren kwijt en kan zijn vingers nergens vinden.’ Nee, die verhalen zijn al te vaak verteld.

Ze stonden aan de rand van de vulkaan, op de met borrelende lava gevulde top van de Mirjah Breghar. Gele zwavelnevels dansten om het nest van drakenbeenderen en het jammeren van de prinsessen klonk luid als het gehuil van een roedel gestreepte jakhalzen.
‘Er is iets wat ik niet begrijp,’ zei prinses Zilverster, ‘toen de Patriarch ons uitzwaaide was het samen met al zijn negen dochters. Bovendien haat hij ze alle negen, gaat het gerucht, omdat het roddelende gifmengsters zijn en verwaand bovendien.’
`De vuurvogel ontvoerde zijn favoriete dochter,’ zei Björn. `De dochter van zijn dromen, die daarom ook alleen in de dromen van de Patriarch bestaat. Ze danst elke nacht als een vlinder om hem heen en lacht om al zijn grappen. Omdat ze een dochter van zijn geest is en niet van zijn lendenen heeft hij haar lief boven alle andere dochters.’
‘Ik snap het. Alle mannen zijn dwazen.’ Prinses Zilverster bracht een kijker met lenzen van gestolde krokodillentranen aan haar ogen en zag dat de prinsessen in de kooi inderdaad enigszins doorzichtig oogden in het genadeloze middaglicht.
`Ze zijn niet meer dan geesten, gedachtespinsels,’ zei ze teleurgesteld.
`Zijn we niet allen gedachtespinsels in de geest van de dromende Atman die de hele Granterre schiep?’ citeerde Björn in een aanval van misplaatste vroomheid.
`Jij misschien,’ zei prinses Zilverster. `Ik besta wel degelijk.’ Ze draaide zich om. `We werden opgemerkt. Al dat gesluip door grotten en ons vermommen als reuzenlemmingen had blijkbaar geen zin.’
De vuurvogel streek neer met een leger van brandende adelaars.
Al haar veren waren dansende vlammen, haar snavel een withete haak.
`We hebben elkaar al eerder ontmoet, Björn,’ zei zij. ‘In het verre Tyrus van de Purperen Mantels.’
`Niet dat ik me kan herinneren,’ zei Björn.
`Dat was in een vorig leven. Ik doodde je en dronk nog tien jaar lang wijn uit je schedel.’ 
`Dat moet een andere Björn zijn geweest,’ zei Björn.  ‘Een met een magisch zwaard waar de smid de verkeerde runen inkerfde.’ Zijn bloedzwaard trok een sissende streep die in de nek van de Vuurvogel eindigde  en daar in splinters brak. Björn keek ontzet naar de versierde handgreep waarop niet meer dan een stompje staal stond. Het was zelfs te kort om zich ’s ochtend mee te scheren.
`Magie tegen mij?’ hoonde de vuurvogel. ‘Idioten, ik bén magie. Elke vervloeking slok ik op als een marsepeinen vlinder.’
 Olga hief haar machtige amulet: een slang van bliksemvuur kronkelde zich om de Vuurvogel. Het vuur doofde en de amulet viel tot gruis uiteen.
`Magie is inderdaad onzin,’ knikte prinses Zilverster. Ze scheurde het beschermende koperfolie van haar  lakrode brandblusser en haalde de trekker over. Een verstikkende golf van witte poeder doofde de vurige veren, vulde de oogkassen van de vuurvogel tot haar magische vlammen uitsputterden. Het stuiptrekkende lichaam sloeg nog eenmaal met de vleugels en toen bleef slechts een beroet skelet en verschroeide veren over.
Prinses Zilverster blies de kringelende talkrook van de monding van de brandblusser, zoals ze eens op een schilderij uit de Oudlanden gezien had, en voelde zich volmaakt gelukkig.