Voorpublicatie uit SCHADUWSCHEPEN:
Voorbij alle horizons liggen de landen van de Gran Terre, de Wijdere Wereld. Het zijn immense continenten met steden van een miljard inwoners. Kathedralen reiken daar zestien mijl de hemel in en iedere bedelares kan een vermomde godin zijn met heel speciale ideeën over de juiste grootte van een aalmoes. Al onze landen en oceanen zijn voor Gran Terranen niet meer dan miezerige eilandjes in een binnenzee.
Alleen de schepen van de Hanze kunnen door de vouwen tussen de werelden varen. Ze arriveren hier met ruimen vol magische zwaarden en handschoenen die dwars door een stalen kluisdeur kunnen reiken. Op de terugreis nemen ze uzi's mee, Barbies en armbanden van het kostbaarste plastic.
Het Hanzemeisje CIRNJA heeft MAREK als haar oeluk uitgekozen. Een oeluk is je bloedbroeder, je eeuwige kameraad waarmee je krankzinnig gewaagde queesten onderneemt of voetzoekers in de laarzen van een trollenkoning verstopt. Oeluks zijn kameraden en het is absoluut niet de bedoeling, een ondenkbaar taboe, om verliefd op elkaar te worden...

1.

De reis van de Gouden Amarant naar Cirnja's thuishaven verloopt als het lanceren van een plastic modelvliegtuigje. Een razendsnelle duik door een vouw die duizenden kilometers verslindt en dan twee, drie weken stug doorzeilen naar de volgende doorgang.
Links schuiven de besneeuwde kusten van Ultima Thule voorbij en 's nachts hangt het sterrenbeeld van Sedna's Hand als een ijzige kroonluchter boven hen. Elk continent heeft zijn eigen sterrenbeeld, dat overal in de Gran Terre als een baken zichtbaar blijft.
Grijze toendra gaat geleidelijk over in zwarte rotspieken en elke ochtend rolt de mist over de zee aan.
'We blijven een flink eind uit de kust,' zegt groot-kapitein Geddit. 'Als je de kariboes kunt tellen, speel je met je leven.'
'Hoezo?' vraagt Marek.
'In heel Ultima Thule heeft de Hanze maar drie havens waar we veilig handel kunnen drijven en die liggen niet aan deze kust.'
'Bloeddorstige stammen?'
'Ja, ze jagen op narwals, robben en walvissen. Voor de meeste stammen is een Hanzeschip niet meer dan een vette walvis. Rechtmatige prooi.'
`Piraten,' verduidelijkt Cirnja. `Net als bij jullie voor de kust van Soemalië.'

'Dit is de derde kuip,' zegt Cirnja's zusje Senni als ze de waakvissen overgiet. 'De laatste en grootste kuip. Volgende week laat ik ze los in de zee.'
'Geen dag te vroeg,' knikt Marek. 'Die vliegende vissen worden knap hinderlijk.'
Elke avond komen die mormels uit de richting van de ondergaande zon aanscheren, met een opengesperde bek vol naaldtanden. Ze bijten zich overal in vast: je pols, de tuigage, de masten, en het beroerdste is nog dat de meeste zo klein zijn. Niet veel groter dan horzels. Zelfs met een dikke leren jas aan weten ze zich nog door de knoopsgaten naar binnen te wriggelen. Als de waakvisen eenmaal om het schip zwemmen zal geen roofdier zich durven vertonen. Voor een waakvis is zelfs een twintig meter lange haai niet meer dan een zwemmend visbuffet.
'Weet je al namen?' vraagt Cirnja. De nieuwe waakvissen hebben intussen het formaat van koikarpers en de eerste weerhaken beginnen aan hun stekels uit te botten.
'Marek verzon een paar mooie,' knikt Senni. `Zeewolf, Grommende Pitbull. De andere twee noem ik Sardnill, naar de schim van Björns dode jachthond die zo goed op geesten kon jagen, en Helle-Hecate.'
'De godin van de onderwereld,' knikt Cirnja, `waarin iedereen na de beet van een waakvis belandt. Goede keus.'

Als de zon ondergaat, zitten Marek en Cirnja op de punt van de boegspriet, met hun laarzen hoog boven het water.
'Het is niet verboden, hoor,' zegt Cirnja. Ze slaat een arm om zijn middel en legt haar hoofd op zijn schouder.
'Wat bedoel je?' Mareks spieren verstarren tot hij stijf als een marionet naast haar zit.
Ze knijpt in zijn nek. 'Zoenen. Wat jullie zoenen noemen. Dacht je dat Björn en Olga...'
'Oeluks,' protesteert Marek. `We zijn oeluks.'
'We doen het toch gewoon voor de gein? Ik wist niet dat Nederlanders zo moeilijk over minnekozen deden. Het betekent toch niks? Bij een handelstocht gelden andere regels. Dit is ons schip hier, geen balkon met honderd loerende oudtantes.'
Een soepele zwaai van haar been en opeens zit ze op zijn schoot, met opgeheven gezicht en getuite lippen.
Cirnja's kus smaakt naar kaneel, naar exotische specerijeilanden achter de horizon en de enige reden dat je daarheen wilt zeilen, is dat Cirnja daar op je wacht.
Haar huid is ongelooflijk glad, alsof ze werkelijk uit warm goud gegoten is. Ze knoopt haar hesje open en haar borsten zijn vol en stevig en hun gewicht voelt heerlijk in Mareks handen. Om haar tepels ligt een ring van parelmoeren schubben en dat maakt haar alleen maar exotischer en begeerlijker.
'Er zit alfenbloed in onze familie,' verklaart Cirnja als hij opgetogen en verwonderd over die levende sieraden strijkt. 'Van het zeevolk. Ja, blijf me daar kroelen. Dat is heerlijk.'
'En hier?' vraagt Marek.
'Ook goed.'
'Senni had gelijk,' zegt Marek.
'O? Waarmee had mijn zus gelijk?'
'Wat ze de eerste dag riep. Dat ik kissie kus met je wilde doen. Dolgraag.'
 'Waarom heb je het dan niet eerder gevraagd?' zegt Cirnja. `Daar hoef je toch niet moeilijk over te doen? Elke reis is droomtijd. Niemand rekent je op je dromen af.'
'Die eerste nacht, weet je nog?' zegt Marek en nu lijkt het hem bijna grappig, zo'n absurd misverstand. 'Ik lag op je wachten. Mijn oren, als ze punten hadden gehad dan stonden ze toen trillend overeind. Ik hoorde elk piepje, elk kraakje van de traptreden. Keer op keer dacht ik dat ik de deur hoorde opengaan. Je voetstappen over het kleed.'
'Kleihappers zijn rare snuiters. Zeg, doen ze het in Utrecht met hun broek aan?'
'Nee, natuurlijk niet. Sorry.'

'Dat was heerlijk,' zucht Cirnja. 'Kwalitatief beslist niet teleurstellend. Laten we dit vaker doen, ja? Het is nog weken zeilen naar Huy Jorsaleem.'
'Niks op tegen.' Marek kust haar en deze keer is het alleen maar uiterst comfortabel, haar warme gewicht tegen zijn schouder.
 'Je bent mijn godin,' mompelt Marek en het is verdorie nog waar ook. Hij zou een tempel voor haar kunnen bouwen, met zijn blote, bloedende handen en daar elke dag voor haar altaar kunnen knielen, tevreden met een enkel woord, een vluchtige glimlach. 'Mijn godin.'
 'Ik ben je oeluk,' corrigeert Cirnja hem, 'en een oeluk is heel wat hoger in rang dan een godin. Een godin heeft enkel haar heilige boek met sagen en vermaningen, een oeluk leeft elke dag een nieuw verhaal.'
 
De rest van de namiddag blijft Marek zich intens van zijn oeluk bewust. De manier waarop het zonlicht langs een natte kuit valt, zodat elke druppel een parel wordt. Een windvlaag die een lok optilt en loom laat terugvallen. Cirnja's lach en de echo die van het voordek terugkaatst: wild en vrij.
Cirnja ligt als een glans over de hele wereld. Ieder detail herinnert aan haar: het omslaan van de golven wordt het sensueel uitstrekken van een eindeloos vrouwenbeen.
Dit is beter dan verliefdheid, denkt Marek. Zo zeker, zo absoluut juist.
'Je kijkt raar,' zegt Senni. 'Als een kat die in een leeggegeten vismand doezelt.'
'Is dat zo?'
Ze zet haar handen in haar zij. 'Je wilt wat vragen.'
'Eigenlijk wel,' geeft Marek toe. 'Oeluks, trouwen die ook wel eens? Oeluk Olga in al jullie heldenverhalen, heeft zij eigenlijk een vriend, een echtgenoot? Ik bedoel, Björn keert na elk avontuur terug naar zijn prinses.'
'Darwen, hij houdt van Olga. Hij aanbidt haar. Giet haar voetafdrukken in marmer en hangt ze om zijn hals, zoals ze op de Mindarii-eilanden zeggen. Voor hem bestaat er geen mooiere of slimmere vrouw dan Olga.'
'Waarom gaat er dan geen enkel verhaal over hem?' vraagt Marek.
'Hij is geen held. Darwen is alleen maar erg aardig.'
'En dat is genoeg voor een oeluk?'
'Vraag het aan Cirnja.'
 
Het is avond voor hij er met Cirnja over durft te beginnen. Het klinkt zo als gezeur. Zoiets als 'Hou je echt wel van me?' vragen als een meisje je kust.
'Er zijn toch een paar dingen niet ik niet helemaal snap over oeluks. De man van Olga...'
'Samred, ja.'
'Senni had het over een Darwen.'
'Die stomme meid! Dat is nu echt weer Senni! Ze had nog zo beloofd...'
'Is er iets mis?' vraagt Marek.
'Laat maar. Kun je dit touw even zekeren? Ik probeer de fuik... Hij moet naar binnen. Zo bomvol alen dat hij bijna barst.'
Marek helpt de fuik over de reling te sjorren. Cirnja heeft zo duidelijk geen zin om erover te spreken dat ze hem waarschijnlijk een dreun geeft als hij aandringt. Ze is geen Nederlands meisje en we varen hier over de Achtste Oceaan waar de kwallen zingen. Heb ik alle signalen verkeerd begrepen?

'Marek?' Cirnja staat naast zijn hangmat en streelt haar vingertoppen over zijn wang.
 'Ja?'
'Schuif eens op.'
'Hier in de kajuit? Iedereen...'
 'Ik vind het prima,' rommelt Geddits zware stem uit het duister. 'Een grootkapitein heeft niets tegen wat jong geluk.'
'Let maar niet op mij,' zegt Senni. 'Ik zal heel stil zijn en geen grappige opmerkingen maken.' Ze giechelt.
'Eh, Cirnja?'
'Privacy wordt zwaar overschat in de Oudlanden. Het is toch veel leuker als een rij matrozen ons handenklappend aanmoedigt?'
Marek slikt. 'Matrozen? Een rij?'
'Geintje.' Ze pakt zijn hand en geeft een ruk die hem op de vloer doet tuimelen. 'We gaan gewoon weer naar de boegspriet.'

'Hoor je de kwallen fluiten?' fluistert Marek naderhand. 'Ze zingen ons in slaap.'
Cirnja grinnikt. 'Die krengen? Straks beweer je nog dat een nachtegaal mooi zingt. Deze lui zijn geen tentakel beter. Donder op, zingen ze. Deze zee is van mij. Of: kom toch dichterbij, liefje, dan kan ik je verschroeien in mijn tentakels.' Ze kust hem vol op de mond. 'Rare druif.'
Het kruis van Huy Jorsaleem trekt een vurige baan over het donkere water, een klotsende loper die helemaal naar Mareks nieuwe thuis voert.
 
 
 
 

2.

Huy Jorsaleem, Prester Johnsland:
Meer mijlen dan de snelste albatros zelfs in een dozijn levens kan vliegen, bijna aan de andere zijde van de Gran Terre, bewondert Darwen het portret van zijn geliefde.
'Ze is zo mooi geworden,' zegt hij tegen zijn vader. Hij heeft het portret aan het voeteneind van zijn bed gezet, zodat de glimlachende jonge vrouw het eerste is dat hij elke ochtend ziet. Het portret is geladen met magie, vol kleur en diepte en zo levensecht dat het bijna een raam had kunnen zijn.
In de loop van de jaren heeft Darwen het portret zien veranderen, soms razendsnel, als zijn toekomstige vrouw verder het noorden inzeilde. Andere keren bleef het maandenlang volkomen onveranderd.
Zijn vader lacht. 'Beeldschoon is mooi meegenomen als het om je vrouw gaat. Cirnja is een stra Poulou. Dat is het belangrijkste.'
'Natuurlijk.' Het huwelijk zal de twee machtigste handelshuizen van Huy Jorsaleem met elkaar verbinden, krachtiger en definitiever dan welk verdrag ook. Onze kinderen zullen zich tir Metzengerstein stra Poulou noemen en net iets beter dan wij de werelden kunnen openvouwen.
Darwen is een handelsprins, een Hanzekind en hij weet dat familie voor alles gaat. Bloedbanden en winst, dat maakt een familie onsterfelijk.
'Ze schijnt trouwens haar oeluk gevonden te hebben.' Zijn vader rolt een onzichtbaar goudstuk tussen duim en wijsvinger, het gebaar voor het hoogste respect. 'Ze vochten tegen de emir van de drooglanders zelf en bevrijdden kapitein Geddit.'
'Net als Björn en Olga. Wat heerlijk voor haar!' Hoogstens een op de duizend mensen vindt een oeluk, weet Darwen. Samen zijn oeluks eindeloos veel meer dan gewone mensen, mythisch. Helden en heldinnen zijn altijd dun gezaaid geweest.
'Hoe heet hij trouwens?'
'Marek,' zegt zijn vader. 'Marek van Dessen.'
'Heer Marek,' zegt Darwen en het is alsof hij klanken proeft. 'Zo'n mooie uitheemse naam. Krachtig en geheimzinnig tegelijk. Ik zou hem dolgraag ontmoeten.'
'Kijk eens beter naar de schilderijlijst,' zegt zijn vader. 'Tel de kauri's.'
'Het zijn er nog maar drie! Cirnja moet vlakbij zijn!'
'Over een paar weken zeilt ze de haven binnen. Drie, vier hoogstens. Op de Gouden Amarant.' Darwens vader strijkt over zijn snor die met bijenwas gesteven en opgedraaid is. 'Wat denk je van over... ja, drie maanden? We moeten de uitnodigingen nog rondsturen en sommige leden van de families zullen in de verste uithoeken van de Gran Terre of zelfs de Oudlanden rondzeilen. Cirnja en Geddit moeten het uiteraard ook nog goedkeuren. Niet dat ik problemen verwacht. Hij heeft je persoonlijk uitgekozen.'
'Over drie maanden zou fantastisch zijn.'
Cirnja is een oeluk geworden! Gelukkig is de man die zo'n wonderlijk wezen mag huwen...
'Misschien vraag je je af hoe ik dat allemaal weet. Gisteren spoelde een fles aan. Ze stonden op het punt de Muil open te vouwen.' Hij reikt in zijn mantel. 'Dit is voor jou. Een brief.'
Hij herkent haar handschrift meteen, die schuine 'o' en de weerhaak aan de 'r'.
'Allerliefste,' begint Cirnja's brief. 'Ik tel de dagen...'

3.

Twee dagen eerder:
'De Muil!' Geddit strekt zijn vingers, draait zijn linkerduim om hem los te maken. 'Dagen eerder dan ik verwachtte. Boffen wij even.'
Langs de horizon marcheert een witte lijn en de telescoop onthult kolkend schuim waaruit kromme rotspieken oprijzen. Zwermen meeuwen cirkelen verwachtingsvol en Marek ontdekt zelfs een dozijn vale zeegieren. Het zijn notoir luie vogels die nooit voor minder dan een gestrande potvis aan komen wieken.
'De zeestroom voert ons regelrecht naar de riffen,' vervolgt Geddit verlekkerd, 'en hij is te krachtig om tegenin te roeien. We zijn zo goed als dood. Ik weet niet of het waar is dat de Muil de fossiele onderkaak van een behemot is. Hij heeft in ieder geval al menige Venetiaanse handelsvloot verslonden en zelfs geen houtsplinters of rottende linkervoeten aan het land teruggegeven.'
'Dat is een reden tot vreugde?' vraagt Marek. Björn Bloedzwaard, de oeluk uit de heldenverhalen, zou nu vragend een wenkbrauw optrekken. Helaas, Marek heeft die kunst nooit onder de knie gekregen.
'Ja, denk na. We hebben de wind achter en de stroom mee. De ideale zee voor een zeiler. En daar voor ons wacht een getande, hongerige dood. Is er een groter contrast denkbaar?'
'Wacht,' zegt Marek. 'De Muil is een vouw? Een doorgang?'
'De grootste. Hij slingert ons in één keer over heel Ultima Thule, pardoes de Achtste Oceaan in. Dan is het nog maar een paar weken zeilen naar Prester Johnsland.'
'En het is een scherpe vouw?' Het bevalt Marek steeds minder. 'Heb je hier al eerder gezeild? Door de Muil?'
'Nou nee,' zegt kapitein Geddit, `dat is juist het mooiste. Ik heb er alleen over gehoord. Het is de ultieme test voor een kapitein, begrijp je? We hebben misschien vier seconden om hem open te rukken voor we op de rotsen zitten. Als je het haalt, hoef je de rest van je leven nooit meer een kroes bier te betalen. Iedere herbergier zal je stuivers weigeren. Dat je je in zijn herberg bezuipt, is al eer genoeg en ze zullen zelfs het ondergekotst deurmatje in hun etalage ophangen.'
'Een beetje gevaarlijk is het dus wel?' dringt Marek aan.
'Geen enkele oeluk is ooit eerder door de Muil gegaan,' zegt Cirnja. 'We boffen.'
'Ja, zo kun je het natuurlijk ook zien.' Als Marek haar hand vastpakt, raspt het eelt op haar handpalm over zijn vel en stuurt een huivering van genot over zijn ruggengraat. Het is eerlijk verdiend eelt, weet Marek, met het binnenhalen van fuiken, het openwrikken van oesters, en hij zou haar niet anders willen hebben. Mijn oeluk, denkt hij, mijn vriendin. Hij kent intussen het verhaal achter elk haardun litteken op haar armen, bij die cirkel van tandafdrukken in haar linkerdij. De wereld kerft de daden van de oeluks recht in hun vel waar iedereen de littekens kan lezen en bewonderen.
'Heb je de fles?' vraagt Geddit.
'Gaat-ie!' roept de smid en een fles van dik groen glas zeilt over de reling.
'Dat was ons logboek,' legt Geddit uit. 'Zelfs als we het niet halen dan hebben onze stra Poulouneven toch iets om over op te scheppen in de wijntuinen.'
'Heb je?' vraagt Cirnja. 'Je weet wel?'
'Ja meid, jouw brief ook.'

Het schip schiet vooruit en een paar tellen later zakken de zeilen slap omlaag. De zeestroom beweegt zich nu even snel als de wind en Marek krijgt de impressie van een peilloze vaart, alsof de zee een horizontale waterval geworden is, met de Muil op de bodem.
Cirnja's zusje pakt zijn andere hand vast en kijkt naar hem op. 'Weet je wie ik ben? Weet je wie ik werkelijk ben, oeluk Marek?'
Op de een of andere manier is het een bloedserieuze vraag. Voor Senni de belangrijkste vraag die ze ooit kan stellen.
En omdat de dood zo vreselijk dichtbij is, een bulderende muil, vindt Marek het juiste antwoord.
'Jij bent onze prinses. De prinses Zilverster uit alle Björn en Olgaverhalen.'
'Goed,' zegt Senni, 'zolang je het maar weet.' Ze laat zijn hand los en heft haar eigen arm. De witte lijn is een muur geworden, een palissade van grijze haaientanden.
'Wat verslond een behemot in vredesnaam?' zegt Marek. 'Als dit zijn onderkaak is?'
'Alles,' zegt Cirnja, 'alles van walvis tot strandvlo. Waar een behemot zwom, bleef de zee zo steriel achter als een pot gekookt water. Niets leefde er meer. Concentreer je nu.'
De vouw is dun als de kras van een naald, de exacte grens tussen de glasachtig glad voortrazende zee en het opspattende schuim.
Deze keer is Marek een lid van de bemanning. Samen vouwen ze de wereld open, haken een vurige duim die al hun duimen tegelijk is in de vouw. Het is zo heerlijk om het samen te doen, beter dan een spreekkoor, beter dan marcheren met een onverslaanbaar leger. Dit is juist, dit is waarvoor Marek geboren is.
De wereld klapt open, veegt de haaientandrotsen, de beukende golven achteloos opzij.
Geddit steekt zijn vuist in de lucht. 'We haalden het! We...'
'We zijn dus niet de eersten,' zegt Cirnja. 'Ze wachten op ons. Om de restjes uit de zee te vissen en het vlees van onze botten te knagen.'
De oceaan is grijs, vol ijsschotsen. Minstens zestig kajaks van walrusleer sluiten de Gouden Amarant in en iedere roeier heeft een kruisboog geheven van kariboehoorn. De holle pijlpunten branden met gele vlammen. Marek ziet druppels in de zee ploffen en de olie blijft gewoon doorbranden.
'Onze zeilen zijn helaas van Venetiaanse zijde,' zegt Herde de smid. 'Ik kan mij weinig materialen bedenken die enthousiaster fikken na een dozijn vlammende pijlen.' De smid klakt met zijn tong. 'Iemand van ons moet de favoriete kat van een god geschopt hebben.'
Doe niet zo godvergeten kalm. Marek zou zijn ogen het liefst stijf dichtknijpen en met afgezakte schouders tegen de mast zakken. Te veel achter elkaar. Het is niet eerlijk.
'Piraten,' zegt Senni. 'Ik weet precies wat we nodig hebben.' Ze rukt de deur van de kajuit open en komt met de diamanten kuip met waakvissen naar buiten wankelen. Bij elke stap klotst het water over haar laarspunten. 'Pardoes de zee in en...'
Een pijl knalt tussen haar voeten het dek in.
'Niet dus,' zucht ze. 'Ze weten wat waakvissen zijn.'
'Zet de kuip neer,' beveelt Geddit. 'De volgende pijl gaat door je nek.'
'Balen.'
'Ik denk niet dat wij hun eerste schip zijn.' Geddit slentert naar de voorplecht, blikt omlaag naar de grootste kajak waarin een sjamaan achter zijn trommel hurkt. 'Wat willen jullie?' Hij had naar de prijs voor het openen van een ophaalbrug kunnen informeren.
'Jullie,' zegt de man in Hanzn sprach en zijn handen slaan een honende roffel op zijn trom na elke zin. 'Jullie zelf en al jullie bezittingen. De kiel van jullie schip alleen al is genoeg om onze wintervuren vijf jaar te laten smeulen.'
'We zijn van de Hanze, zoals je al begreep. Vraag een losprijs voor ons en het schip en je kunt je wintervuren de rest van je leven laten vlammen als brandstapels. Zo veel stokvis dat je er een muur om je dorp van kan bouwen.'
'Daar valt over te praten,' zegt de sjamaan. `Niet met mij. Met Oegodai Atar, de Heer van de toendra's die op zijn bliksemstelten door de hemel schrijdt.'
'Prima,' zegt Geddit, 'dan leggen we het hem toch voor?'
De sjamaan gebaart met zijn kruisboog. 'Stuur je schip de baai in. Daar, tussen de torens.'

'Gaaf,' zegt Senni even later. 'Moet je zien, Marek.' Ze wijst.
'Wat, wat? Wat zien?' Niet stotteren, verdorie. Geen gezenuwpees.
'Die torens bij de haven. Ze zijn van beenderen en schedels gebouwd.'
Zo'n tien minuten hoopt Marek op zeehondenschedels, de ribben van walrussen. Van een afstandje kan een zeehondenskelet toch best menselijk lijken? Mensen en zeehonden zijn allebei zoogdieren.
Het schip passeert de linkertoren op een meter of twaalf en Marek kan zichzelf niet langer voor de gek houden. Aan sommige schedels wapperen slierten haar. Een stern heeft een nest gebouwd in een schedel waarvan de bovenkant afgeslagen is als de dop van een gekookt ei.
'Ik heb zulke graftorens eerder gezien,' zegt Geddit. 'Ze stapelen hun doden op en laten ze schoonpikken door de zeemeeuwen. Het lijkt een onsmakelijke gewoonte, maar er zit wel iets in. Eerst at jij de meeuwen en de vissen, en nu eten ze jou.'
Geddit kletst maar wat, denkt Marek. Probeert ons moed in te praten. Minstens de helft van het haar is blond of bruin en het krult. Alle kapers hebben steil, zwart haar.

Het dorp begint direct achter het strand. Bolle leren tenten die glimmen van het zeehondenvet. Gekromde mammoettanden dienen als stokken en de dorpsstraat is met visschubben geplaveid, die elk langer dan een mens zijn. Alles puur natuur en daar ruikt het ook naar. Marek kokhalst en ademt verder door zijn mond.
'Interessant.' Geddit stampt op een schub en het galmt alsof hij tegen een zinken emmer schopt. 'Aangespoelde behemotschubben. Oudlandse mortiergranaten zouden er zo op afketsen.'
'Zeshonderd thalers per schub,' zegt Hughart de laadmeester. 'En als je zo'n onkwetsbaar schild aan een Brendaanse koning weet te slijten, rustig vierduizend. Waarschijnlijk krijg je de hand van een prinses er ook nog bij.'
Iedereen heeft zijn eigen manier om met zijn angst om te gaan, denkt Marek. Overal een prijskaartje op plakken helpt vast. 'Wat zijn dit voor mensen, Geddit? Eskimo's? Die kajaks...'
'Nee, ze zijn veel ouder dan Eskimo's,' zegt Geddit. 'Het hadden de voorouders van de Indianen kunnen worden, behalve dat ze Amerika nooit bereikten. Vijftienduizend jaar geleden staken ze de Beringbrug over naar Alaska. Azië en Amerika zaten toen nog aan elkaar vast. Een van hun sjamanen vond halverwege een betere afslag, een vouw naar de Wijdere Wereld. Ultima Thule is groter dan heel Noord- en Zuid-Amerika samen en niemand heeft hier de walvissen uitgeroeid.'
'Verder naar het Noorden rijden ze op mammoets,' zegt Cirnja. 'Wedrennen. Honderden mammoets tegelijk, en de grond beeft onder hun galop. Ik zou best...' Ze kijkt Geddit aan. 'Weinig kans op, eh? Wat de sjamaan zei, dat was een zoethoudertje. Ze geven niets om losgeld.'
'Natuurvolkeren kijken zelden verder dan het volgende seizoen,' zegt Geddit. 'De Gouden Amarant hebben ze nu, hout in het handje, toch? Ons ook en goden zijn hongerig.'
'Kom op!' zegt Cirnja. 'De meeuwen pikken onze ogen nog niet uit.' Ze zwiept haar zwarte haar naar achteren. 'Wat voor zadel wil jij op je mammoet, Senni?'
'Een met rood leer en bellen,' zegt haar zus. `En een, een narwalhoorn om de andere rijders uit zadel te stoten!'
'Zo mag ik het horen!' lacht Geddit.
Ze wandelen nu tussen een haag van nieuwsgierige vrouwen en kinderen. Een meisje smijt een vissenkop naar de smid en duikt giechelend terug in haar hut. Het is als een afgesproken sein en meteen regent het graspollen en klompen aarde, potscherven, rendierkeutels. Honden komen blaffend aanrennen en ontbloten hun tanden.
De sjamaan rent brullend naar voren, tilt zijn trommel op en geeft een woedende roffel. De kinderen deinzen terug met hun handen over hun oren.
'Oegodai Atar stapt uit de hemel en wat ziet hij?' tiert de sjamaan. 'Al zijn toegewijden onder de bloederige krassen en schrammen, met stront in hun haar. Denk je dat hij tevreden is? Dat hij de zalmen en forellen volgend jaar onze rivieren in stuurt?'
De dorpsstraat is als bij toverslag leeg en zelfs de honden vallen stil en schuifelen met hun staart tussen de poten weg. Uit de tenten klinkt een onderdrukt gejammer en gesnik.
'Ja,' zegt Geddit, 'je moet wel een beetje zuinig op je mensenoffers zijn.'
'Niemand had het over mensenoffers,' zegt de sjamaan. Hij trekt een flap open. 'Dit is jullie tent. Mijn dochters zullen jullie straks een maaltijd brengen. Merriemelk en gedroogde vis. Probeer niet te ontsnappen. Buiten het dorp patrouilleren tamme veelvraten. Ze kennen onze geur en alles wat anders ruikt, is ontbijt.'

De sjamaan knoopt de tentflap dicht en de veters lichten glimwormgroen op in de schemer. Een bezwering, vermoedt Marek. Waarschijnlijk krijst de veter bij de eerste aanraking of verandert hij in een giftige zeeslang.
'Wat zijn veelvraten, Cirnja?' vraagt Marek. 'Het klinkt een beetje lui en vadsig. Niet meteen gevaarlijk.'
'Nogal rottige beesten. Stel je wezels voor zo groot als een bergleeuw. Erger dan een hondsdolle wolf. Ze vallen zonder aarzelen een bruine beer aan.'
'Of een neushoorn,' zegt Senni, 'en het is nog erger als ze dood zijn. Toen Olga het Ei van de Noordenwind moest stelen, stuurde de grijsaard-die-giechelt zes dode veelvraten achter haar aan.'
'Hoe liep het af?'
'Niet,' verklaart Senni. 'Dat was een van de verhalen waarin Olga verloor. Ze beten haar hartstikke dood en kraakten haar schedel. '
'Dood?' Marek knikt. 'Ik snap het. Dat soort verhalen hebben ze bij ons ook. Toen moest Björn natuurlijk naar het dodenrijk afdalen om haar ziel terug te halen. Zodat zijn oeluk weer levend werd.'
'Welnee!' Senni klinkt beledigd. 'Olga is een mens, een oeluk, niet zo'n stomme godin. Dood is dood en dat blijf je ook.'
'Wij mensen kregen de beste deal,' zegt Cirnja. 'Wat heb je aan een wedstrijd die je eindeloos over mag doen? Daar is toch niks spannends meer aan?'

Met dertig man in een tent opeengepakt zitten, is niet bijster comfortabel, vooral niet met walmende levertraanlampjes en op een vloer van met urine gelooide rendierhuiden. Al snel hapt Marek naar adem. Het zweet loopt hem over de rug. De gedroogde makreel smaakt naar bittere schoenzool en is minstens even taai. Hij denkt niet dat hij ooit dorstig genoeg zal worden om een tweede slok van de merriemelk te nemen.
'Hoe pakken we het nu verder aan?' vraagt de laadmeester. Hughart is een lange man met een fiere windroos op zijn voorhoofd getatoeëerd en een barnstenen vishaak in elk oorlel. 'Bidden we? Of we kunnen een lijst maken van onze heldhaftigste daden en rottigste streken? Als Armir de Weger straks... Ik bedoel, dat bespaart hem toch een hoop werk?'
'We zijn nog niet dood, Hughart,' zegt Geddit.
'Lijsten zijn voor pietlutten,' knikt Herde de smid. 'Het gaat om fatsoenlijk sterven. Met in elke hand een gewurgde vijand.'

 
4.

Marek moet geslapen hebben omdat een smak ijskoud ochtendlicht hem wekt. Als hij kreunend overeind komt, hoort hij zijn nekwervels knakken.
'Ik heb op gele paddenstoelen gekauwd en de ingewanden van een sneeuwvos gelezen,' zegt de sjamaan uit de tentopening. 'De god wil jullie inderdaad spreken. Jullie allemaal.'
'Is dat niet een beetje verspillend?' zegt Geddit. 'Dertig man in één keer?' Hij komt overeind. 'Hoe heet je eigenlijk?'
'Denk je dat ik simpel ben? Dat ik jullie krijsende geesten zo straks in mijn bed laat kruipen?' Hij snuift. 'Mijn naam, hah!'
'Wij hebben ook goden!' roept de kokkin. 'Onze eigen en ze zullen gruwelijk wraak nemen. Saffraan met de Bodemloze Kookpot en...'
'Dat is Oegodai Atars zaak. Ik dien hem slechts.'
Wij hebben ook goden. Het was pure bluf van de kokkin natuurlijk, denkt Marek, maar voor mij geldt het wel degelijk. Als ik haar roep, als ik Julia Veroccio roep, zal ze dan verschijnen? Dit land ligt zo afgrijselijk ver van Veneto Secundo, een halve wereld, en op heel dit continent zal niemand Julia's lied zingen. Hoewel, we zijn hier met dertig man en ik heb ze vaak genoeg horen zingen. Van die heerlijk rollende bassen. Het Urker mannenkoor zou groen van jaloezie worden.
In Veneto Secundo had Marek zich als een inwoner moeten voordoen en hij had een heldhaftige stammoeder verzonnen, de sluwe Julia Veroccio die met godinnen converseerde en zelf meer dan half heks was. Zijn leugen was een eigen leven gaan leiden, letterlijk. Zoveel vertellers namen het verhaal over dat Julia daadwerkelijk verscheen, tot leven gewekt door de bewondering van de luisteraars. Ze was de mooiste vrouw van Veneto Secundo en waarschijnlijk de sluwste ook, maar niemand zou haar ooit zachtmoedig noemen. En goden zijn, zoals het spreekwoord zegt, altijd hongerig.
'Toen in het zeepaleis van de Doge?' zegt Marek als ze door de dorpsstraat lopen. 'Kennen jullie Julia's lied nog?'
'Een matroos hoeft een drinklied maar één keer te horen,' verklaart de smid. 'Vooral als het over zo'n bijzondere dame gaat.' De rest mompelt instemmend.
'Vrij riskant,' zegt de laadmeester. 'Die Julia. Ze was een...'
'Een monster, ja, ' zegt Geddit. 'Een furie met brandende ogen en zilveren klauwen. Met minder maken we geen schijn van kans.'
 

 
De sjamaan hurkt tussen de kromme slagtanden van een mammoetschedel en wrikt drie trommels met hun bodem in de half bevroren modder. De kleinste trommel is niet groter dan een theekopje en de grootste komt tot zijn kin. Drie leerlingen voegen zich bij hem en brengen fluiten van walrusivoor aan hun lippen. Het resultaat is afgrijselijk en als een jammerend vrouwenkoor invalt, wordt een nieuw dieptepunt bereikt.
Marek houdt het meest van heavy metal en de betere Gothicbands. Wereldmuziek is voor alto's. Stel je voor dat dit het laatste is dat ik hoor.
De trommel stopt abrupt en het vrouwenkoor zakt af tot een irritant gezoem.
'De god heeft ons gehoord!'
Achter de horizon rommelt de donder als een verlate echo van de drums. Marek koestert geen enkele hoop dat het toeval is. Oegodai Atar, de Heer van de toendra's schrijdt nu op zijn bliksemstelten door de hemel.
'Sjamaan zonder naam,' zegt Marek. 'Bij ons volk is het de gewoonte dat wij een doodslied zingen voor het sterven.'
'Een heilige traditie?' zegt de sjamaan verheugd. 'Er is niks mis met tradities.' Hij wrijft nog net niet in zijn handen.
'Het is jouw lied,' zegt Geddit. 'Jij begint, Marek.'
'Ciao, bella, ciao.' De eerste regel trilt nog maar dan vallen de anderen in en de woorden rollen over de vlakte, galmen over de zee.
'Schone Julia
met de zilveren kammen in je haar.
Julia met de bloedkoralen maskers
Kijk mijn kant uit,
geef me je glimlach,
maar helaas,
jij hebt alleen maar oog
voor je knappe Romeo.'
Niets. Geen enkele reactie. Het gerommel zwelt aan. Er zitten nog maar drie tellen tussen de flits en de donderslag.
'Nog een keer,' zegt Marek. 'Ciao, bella, ciao! Schone Julia...'
'Met de zilveren kammen in je haar,' valt de sjamaan in en zijn basstem klimt omhoog en wordt onwaarschijnlijk melodieus, een getrainde alt. Hij heft zijn handen en in zijn ogen is ontzetting te lezen, een gruwelijk begrip.
'Geef mij je glimlach.'
De huid pelt weg van zijn vingers en twee slanke vrouwenhanden worden zichtbaar, met zilveren nagels.
'Maar helaas…'
De nagels krassen over het gezicht, scherp als scheermessen, en splijten de huid, rukken hele lappen vel weg. Julia stapt uit het verkruimelende lichaam van de sjamaan zoals een slang zijn oude huid afstroopt. Ze schudt haar wilde lokken los en kijkt Marek aan. 'Mijn verteller,' kirt ze.
In Mareks hoofd beginnen alle alarmbellen te rinkelen. Hij heeft die speciale blik eerder in de ogen van vriendinnen gezien. Het is bezitterigheid, instant jaloezie jegens elke andere vrouw die ook maar in Mareks buurt komt. Het was voor hem altijd een signaal geweest om acuut te stoppen, de relatie af te breken. Alleen is Julia geen vriendin, geen hysterische trut die hoogstens je IPod door de kamer slingert. Dit is een godin en ze is knettergek. O heilige goden, ze kijkt naar Cirnja.
'Dus dit is je vriendin. Mooi meisje.'
'Cirnja is zijn vriendin niet. Helemaal niet.' Senni staat ineens recht voor de godin. 'Cirnja is alleen zijn oeluk, mevrouw. Oeluks zoenen niet. Nooit. Het is alleen...' Ze wappert met haar handen. 'Alleen...'
'Platonisch,' zegt Geddit vlug. 'Oeluks verslaan trollen, godin, en ze zoeken schatten. Dat soort zaken. Cirnja is Mareks muze.'
'Ah, zegt Julia, 'de zoete pijn van de chevalier. De hoofse ridder schrijft haar gedichten, bindt haar zijden sjaal aan zijn lans.'
'Ja, dat is ze,' zegt Marek. 'Mijn muze.'
'Ik kwam.'
Het is een stem die van horizon tot horizon kaatst. Bijna te laag om te verstaan, een aardbevingsstem, alsof de rotsen en het land zelf spreken.
'Om te nemen wat de trommels mij beloofden.'
Oegodai Atar is een zwaaiende toren van rottende karkassen, met een rendierschedel als kop, scharnierende armen die in zwaarden van ivoor uitlopen. Bij elke beweging stijgt een wolk aasvliegen van zijn rottende vlees op.
Julia vouwt haar armen voor haar borst en ze lijkt zich te verdichten. Ze is zo intens levend, zo absoluut aanwezig dat de mensen bij de toren niet meer dan vale spoken lijken.
'Deze schepelingen zongen mijn lied, Oegodai Atar. Ze behoren mij toe.'
'Ik kwam. Mijn honger is groot.'
Julia wappert met haar hand naar de dorpelingen.
'Neem hen. Ik hoef ze niet. Er klinkt geen lied in hun bloed, enkel het bonzen van met kariboehuid bespannen trommels.'
Niemand gilt, niemand jammert: Oegodai Atar slaat te snel toe. Een spiraal van geluidloos vuur en het weiland om de toren is leeg.
'Zeil naar jullie verre land,' zegt Julia. 'Zing mijn lied in alle havens.' Ze werpt Marek een kushandje toe en stapt weg in de richting waarin mensen alleen hun duimen kunnen draaien.
 
 
 
'Hijs de zeilen!' beveelt Geddit zodra ze op het dek staan. 'Weg uit dit ellendige oord, voor er weer een god komt aansluipen.'
'Papa,' zegt Senni. 'Ik heb overal gekeken. Iedereen geteld. Waar is Herde? Waar is de kokkin? En de twee neven? Waar zijn Drik en Gareth?'
'Goden zijn hongerig.' Geddit trekt haar naar zich toe. 'Als je de wolf roept om je tegen de leeuw te beschermen...'
'Ze verslond ze. Ze vrat ze op.' Sennit maakt zich los, wrijft nijdig in haar ogen. 'Ik snap het heus wel.'
'Senni...'
'Ik zei toch dat ik het begreep!'

Op de stuurman en de uitkijk na is Marek de laatste op het dek. Sedna's Hand boven Ultima Thule lijkt kleiner maar waarschijnlijk is dat niet meer dan wishful thinking. Een beweging in zijn ooghoek en Cirnja staat naast hem.
'Je huilt,' zegt ze.
Marek veegt over zijn wang. Zijn vingers komen nat terug. 'Acht man. Ze nam acht van ons en ik riep haar.'
'Zonder Julia had niemand van ons het overleefd.' Ze trekt aan zijn arm. 'Kom terug naar de kajuit.' Cirnja zucht. 'Deze reis, hij duurt al veel te lang. Ik wou dat ik thuis was. Zo moe.'
'Ik ook.'
'Daar zijn jullie,' zegt Senni als ze de deur van de kajuit voorzichtig openen. 'Nu kan ik slapen.'

 5.

Als Marek ontwaakt, is de kajuit leeg. De bemanning zit in een kring om Senni heen.
'En de sjamaan pakte zijn trommel en gaf er zo'n woeste roffel op dat iedereen zijn vingers in zijn oren duwde en het bloed uit hun neus liep. "Denk maar niet dat je kan ontsnappen. Om het dorp sluipen zesendertig dode veelvraten en bovendien ligt er een moeras met drijfzand tussen het dorp en jullie..."'
Ja, denkt Marek, dat is de juiste manier. De enige manier. Maak er een verhaal van. In een verhaal zijn zelfs de slachtoffers helden en elke keer dat je het vertelt leven ze weer even.
Hij steekt het dek over en gaat in de kring zitten.
 
SCHADUWSCHEPEN zal in februari 2009 verschijnen bij MYNX