Over de Winterrivier
Kaart Winterrivier
Servalle
Kaart Servalle
Servallaans handelsschip passeert Erveber tijdens eruptie
Muhad Adir
Kaart Muhad Adir
Utgard
Kaart Utgard
Incagrad
Kaart Incagrad
Meer van Lamorah
Kaart Meer van Lamorah
Island van de Bronnen
Kaart Island van de Bronnen
De Zilveren Compagnie en de Tolbrug
Kaart Tolbrug

Pinguïnhaai, hemeldraak  en andere beesten
Verhalen deelnemers
Plaatje THE PLEDGE voor microverhaaltjeswedstrijd
Microverhaaltjes bij THE PLEDGE
Statieportret winnares  Simone
Sprookjes van Winterrivier
DE WERELD VAN DE WINTERRIVIER

Hoe het begon:
In 2056, vlak nadat de laatste wolkenkrabber van Manhattan omviel als een door boorwormen aangevreten redwood, kwamen de Vier Adepten in Venetië bijeen. Dit waren de vier lieden die in naam van de Afwezige God onze wereld besturen.
Talloze vlotten dobberden op het warme water, elk vlot versierd met vergulde leeuwen en wapperende banieren. De gondeliers droegen maskers van lang uitgestorven dieren als gorilla's, meeuwen en ratten. De zon fonkelde in de azuurblauwe zee maar langs de horizon zwiepten de grijze slurven van een naderende orkaan.
'De wereld verdrinkt,' sprak Unmaruq de IJsbeerrijder, 'monsterorkanen razen over de aarde en verscheuren haar groene sluier als een trol de kleren van een maagd.'
'Dit is nog maar het begin,' zei contessa Guilla di Carcassone. 'Spoedig zullen de oceanen zelf koken. Heel de wereld wordt een snelkookpan, met ons als de krijsende garnalen.'
'We hebben rede geprobeerd,' somde Huron van de Zeventien Kraaien op, 'wetenschap en techniek.' Hij spreidde zijn armen. 'En kijk nu toch eens wat een treurig rommelzooitje die bankiers en hun machines ervan gemaakt hebben!'
Ze keken naar hun leider en Adham, de Magus Trismegistos, tuitte zijn lippen, zuchtte. 'Goed, we redden de wereld. Geen techniek meer, geen slimme machines. Laat alle beeldschermen doven, alle elektromagnetische stemmen stilvallen! Alleen magie kan het tij nog keren.'

De Vier Adepten bestegen de hoogste berg van de wereld terwijl aan hun voeten de laatste dijken braken. De Holterberg is hoog genoeg om over de horizon te kijken, alle horizonnen en heel de wereld lag aan hun voeten.  Voor jou zou de Holterberg weinig meer dan een heuvel lijken maar jij bent ook geen Adept.
'De gletsjers zijn gesmolten,' zei Unmaruq. `Alle gletsjers. Het poolijs verdween als een ijsklontje in een glas hete levertraan. Laten we wat experts te hulp roepen.' Hij hief zijn hand en sprak de woorden die de slapende ijsgiganten wekten. De Noorse bergen scharnierden open als de deksel van een sarcofaag. De ijsgiganten kwamen overeind. Ze sloegen hun mantels van gierende poolstorm om, grijnsden ijspegeltanden bloot. Ze ademde uit en waar hun adem over het land streek, bevroren de sinaasappels aan de bomen en veranderden fonteinen in guirlandes van ijs. Een knip van hun vingers en de gletsjers kwamen knarsend in beweging en stroomden van de bergtoppen omlaag. IJskristallen groeiden in het lauwe water van de poolzee: ijskristallen met naalden van een mijl lang. De hemel werd beenderwit, vol stuivende sneeuwvlokken.
'De ozon,' zei Huron, 'het koolzuur.' Een tweede spreuk en eens te meer vlogen de ijsdraken door de hemels. Ze hadden ogen van gloeiend sint Elmsvuur en hun vleugels waren van noorderlicht. De draken ademden ozon in en zuurstof uit. Koolzuur sneeuwde als zwarte grafietvlokken in hun kielzog neer.
Adham pakte de Schaar die hij van de Nornen gestolen had en knipte de glanzende draad door die oorzaak met gevolg verbond.  Met het einde van de voorspelbaarheid verdween ook de toekomst en het verleden, het hele idee van geschiedenis. Alleen het eeuwige heden bleef over, het eindeloos ronddraaiende wiel van de seizoenen, het rijzen en dalen van de zon.
De wereld veranderde, viel in een nieuw patroon. Zover de mensen wisten had de wereld er altijd zo uitgezien.
'Misschien waren we toch iets te enthousiast?' zei contessa Guila di Carcassone. De oceanen waren als sneeuw neergeslagen en bedekten de continenten met een kilometers dikke laag gletsjerijs. De oceaanbekkens lagen leeg onder de hemel die nu met het bleekblauwe licht van een winterochtend straalde. Draken trokken inktzwarte strepen van dwarrelend roet waar tien jaar eerder nog de condensstrepen van jumbojets liepen. Ze keek op haar digitale horloge: de wijzerplaat was egaal grijs geworden. Dat kon kloppen: dit was een oord zonder elektriciteit of hogere techniek.
Aan de voet van de berg begon een reusachtige rivier die bijna tot IJsland doorliep. Steden waren witte stippen langs de oevers. In het westen boog de rivier zich om de punt van Zuid-Amerika en beschreef een lus om een machtig eiland.
Adham luisterde naar de stemmen van de wereld en zei toen: 'Dit is de Vallei van de Winterrivier.' Hij bood de contessa zijn arm aan.  'Kom, laten we afdalen naar de stad Servalle waar de inktvissen met glazen dolken jongleren. Bij de kraampjes van de meervrouwen zullen we de hete gemberwijn proeven en onze gloednieuwe wereld toasten.'
Ze glimlachte naar hem. 'Dat lijkt me heel geen slecht idee.'
 
De Vallei van de Winterrivier:
De rivier slingert zich door  het drooggevallen Atlantische zeebekken, tienduizenden mijlen lang en bij elke bocht geven de vissers haar een andere naam. Stromen met smeltwater van de Afrikaanse en Amerikaanse gletsjers voeden haar. In de dieptes borrelen hete vulkaanbronnen op die het water het hele jaar door ijsvrij houden. Op de gletsjers van de oude vastelanden wonen ijsreuzen en sneeuwtrollen. Ze dalen zelden af naar het laagland.
De draken beheersen de hemel. Het zijn energiewezens die zich met elektromagnetische velden en snelle elektronen voeden. Ze kunnen de ozon van een elektrisch stroompje op honderden mijlen afstand ruiken. De draken duiken omlaag en drinken de batterijen tot de laatste watt leeg, laten de machines smelten.
In de dieptes van de rivier huizen kraken: dertig meter lange pijlinktvissen die zeer bedreven in alle vormen van magie zijn. Het is zelfmoord om op een kraak te jagen. Kleinere inktvissen kunnen een uur of drie op het land leven voor ze de rivier weer moeten bezoeken. Ze hebben de intelligentie van een chimpansee en maken het prachtigste houtsnijwerk met hun vulkaanglazen dolken. Pinguïns hebben de ruimte van de uitgestorven walvissen overgenomen. Dertig, veertig meter lang spuiten ze fonteinen uit hun snavelgaten en zeven garnalen uit het water. Pinguïnhaaien trekken in eskaders door de rivier en verscheuren alles wat ze tegenkomen met hun gezaagtande snavels.

Er zijn drie metropolen met elk zo'n miljoen inwoners: Servalle, Muhad Adir, Incagrad.
In het noorden ligt Servalle, de thuishaven van de Adraneck Handelsfederatie. In de havens liggen prachtige galjoenen, met zeilen van geborduurde zijde. Tamme albatrossen nestelen in de masten. Dit zijn schepen van de pensionado's die nooit meer uit zullen zeilen.
De Handelsfederatie werkt volgens een vast patroon dat even onwrikbaar is als het groeien van een machtige eikenboom uit een eikel. Een jongeman bouwt direct na zijn huwelijk met een stel vrienden een schip, laadt het vol met narwaltanden en marterhuiden die zijn ouders hem als bruidschat schenken. Met hun nieuwe echtgenoten en misschien een eerste baby zeilen ze de rivier af. Langs de oevers ruilen ze hun lading tegen bitternoten en beschilderde mastodonthuiden, rinoceroshoorns. Tegen de tijd dat ze in het tropisch Mahud Adir aanleggen is hun lading al keer of zes veranderd.
Muhad Adir kruipt in terrassen tegen het continentale plat op. Een immense waterval vormt het hart van de stad en deelt Muhad Adir in twee helften. Zestig bruggen spannen zich over de waterval waarvan de Brug van de Zesde Madhi de befaamste is. De inwoners hebben een donkere huid waarover een goudgele glans ligt, als het stof op een vlindervleugel. Bij sommigen groeit er haar op de polsen of over de ruggengraat: een aanwijzing dat hun voorouders met bergtrollen gepaard hebben. Zulke lieden staan bekend als vurige minnaarsen gewilde huwelijkspartners.
De Zevende Madhi regeert al anderhalve eeuw over Muhad Adir: het is een tiran die de pijnappelklieren van pas geboren baby's eet om jong te blijven en de muren van zijn trofeehal behangen heeft met de gelooide tongen van verslagen vijanden. De Madhi heeft alvast een graftombe laten optrekken in de vorm van een vuist met een opgestoken middelvinger. IJsgiganten hebben het uit onverwoestbaar adamantium gesmeed.
Het handelsschip dat als niet veel meer dan een ruime sloep begon, is intussen uitgebouwd tot een flink koggeschip, met niet minder dan drie zeilen, een hoge brug en vergulde patrijspoorten. De kinderen zijn oud genoeg om netten te knopen of  beeldjes van riviergoden uit zalmtandivoor te snijden en te zegenen.
De reis gaat door en de rivier buigt abrupt naar het westen. Aan weerszijden rijst het Adham-massief op, het oude midAtlantische gebergte. Het gewicht van het ijs heeft het gebergte omhoog gedrukt tot het nu zo'n twintig kilometer van de zeebodem oprijst. De toppen zijn hoger dan Mount Everest. Honderden vulkanen spuwen hun as de hemel in en soms stroomt de magma sissend in de rivier uit. De Erveber is de grootste van de vulkanen en haar assliert zou naar verluidt vanaf de maan zelf zichtbaar moeten zijn.
Na het Adham-massief daalt de temperatuur abrupt en voor het eerst sinds hun vertrek is het nodig bontjassen en handschoenen te dragen. In het westen hijsen de bergen van Zuid-Amerika zich boven de horizon uit. Hier heeft het gewicht van het ijs de complete aardschol gekanteld en de schemer valt al in de vroege middag als de zon achter de toppen verdwijnt
De rivier wordt gaandeweg zo smal dat je soms zelfs de tegenoverliggende oever kunt zien. IJs bedekt het land en alleen om de hete bronnen leeft nog korstmos.
Sneeuwspoken wenken de schepelingen van de oevers. Hun huid is wit als sneeuw, net als hun haar en geen vrouw of man was ooit half zo schoon als zij. Verstandige  ouders binden hun puberzonen met ijzerkoord aan de mast vast en draaien de sleutel van hun dochters hut drie keer om.
Het schip rondt de Kaap van Vuurland waar de bewoners een vuurtoren op de schedel van een behemot gebouwd hebben. In de handelspost van Utgard ruilen de handelaars gedroogde dadels en tijgerklauwen tegen de bevroren ogen van keizerspinguïns en zwarte kristallen gigantenbloed. De inboorlingen zijn bijna even bevallig als de sneeuwspoken en een stuk minder bloeddorstig. Menig handelsdochter of zoon blijft hier achter om dieper in die exotische ogen te turen.
De rivier knikt omhoog en al snel zijn de poolstormen vergeten. Mimosa's bloeien langs de oevers en de rivier opent zich in de Zee van Apu-Illapu, de Zonnegod. Aan de overkant van dat meer ligt machtig Incagrad. Hier volgen de burgers de regels van het Boek van Lenin de Quetzal tot op de letter. Overal bonken de stoommachines en braken schoorstenen kleurige rook. Het is een goed geregelde steampunk maatschappij waar een maagd zonder vrees met een zak goud van het ene eind naar het andere van het eiland kan reizen. Op iedere ordeverstoring staat de doodstraf en de orde wordt dan ook zelden verstoord.

Het schip, dat intussen een bemanning van zo'n tweehonderd heeft, lost zijn lading. De ankers zijn van puur goud, de zeilen de mooiste nachtmottenzijde. Het schip zeilt de rivier weer op, maar nu blijven de ouders rustig rokend tegen de mast leunen terwijl hun kinderen onderhandelen, de route uitstippelen.
Als de jongeman van weleer ten slotte in Servalle terugkeert zal zijn baard wit zijn en zijn schedel kaal. Het oude schip wordt zijn drijvende villa en later zullen zijn kleinkinderen de zeilen hijsen en in hun pas getimmerde sloep de eindeloze rivier afvaren...
 
Er zijn andere oorden die de valleibewoners slechts als geruchten kennen: Island van de Bronnen waar de sjamanen de hemeldraken getemd hebben, het Meer van Lamorah waar de poolbessen zo groot als je vuist zijn en waar alleen de allerheiligste lieden zullen reïncarneren.



Kaart Winterrivier


kaart Servalle



SERVALLE

Servalle in een notendop – Handboek voor handelaren, avonturiers en toeristen

Het is de stad waar het allemaal begint. Vertrek uit Servalle met slechts een sloep, een voorraad narwaltanden en marterhuiden en keer terug op een schip grootser dan de Behemoth zelf met gouden ankers, zeilen van zijde en een verzameling karaffen van vulkaanglas met daarin peperdure BorduVin vulkaan wijn.

Een fatsoenlijk mens bereikt Servalle via de Winterrivier. Allen die via andere wegen binnenkomen zijn trollen, narwallen of marters en zij zullen niet lang van de pracht van Servalle kunnen genieten. Narwaltanden en marterhuiden zijn gewild handelswaar in de steden langs de Winterrivier. Geen enkele jonge man zal een marter of narwal daarom lang in leven laten. Trollen komen slechts zelden de stad in. De smalle tunnels die de stad in en uit leiden naar het achterland zijn over het algemeen te klein om trollen door te laten. Als een trol er wel in slaagt de stad binnendringen geldt er slechts een advies. Ren voor je leven en hoop dat je een inktvis tegenkomt die goed met een glazen dolk overweg kan.

Bij aankomst in Servalle word je begroet door de golvende zijden zeilen van de drijvende paleizen van de gepensioneerden. Neem de tijd om je te vergapen aan de rijkdom die op deze schepen zichtbaar is. Relingen van glanzend ivoor, een kristallen draak als boegbeeld, en incahouten vloeren die zo hard glimmen dat je jezelf erin kunt spiegelen. En werp vooral ook een blik op de bewoners van deze schepen. Veelal zo dik dat ze met takels van hun schip worden gehesen en in bootjes door Servalle worden gevaren. Hun gigantische lichamen zijn gehuld in de duurste zijde en mousseline. Parels zo groot als duiveneieren glanzen om hun dikken nekken.

Overnachten

Eenmaal aangekomen in de haven zul je op zoek moeten naar een slaapplaats. Servalle biedt voor elke buidel een gepast onderkomen. Vergeet niet eerst naar een wisselkantoor te gaan voor parelmoer en schelpen. In de armere delen van de stad is dat het enige betaalmiddel dat geaccepteerd wordt. Een waarschuwing, blijf scherp tijdens de transactie. Handel drijven zit diep in de genen van iedere Servallaan en de onwetende reiziger is een gewillig slachtoffer van een voor de Servallaan erg gunstige (en voor de reiziger erg ongunstige) wisselkoers.

Voor wie grote hoeveelheden parelmoer kan missen, is een overnachting op het gigantisch drijvende hotel ‘De Wakende Inktvis’ een aanrader. Dit luxe, zes zeesterren hotel, heeft de beste kamers en service van de hele Winterrivier. Verwen jezelf met een kamer met een eersteklas waterbed, kussens gemaakt van baby pinguinghaaien dons, een tapijt zo dik dat je voeten erin verdwijnen. Een goedkoper alternatief zijn de prima hotels aan de haven. Voor een low-budget slaapplaats kun je terecht in de vele ‘brood en bed’ huisjes. Voor de lagere inkomensgroepen in Servalle, denk aan onsuccesvolle acteurs, gondelvaarders, hoertjes en ouderenverzorgers, vormt het openstellen van hun schamele onderkomens een welkome aanvulling op hun inkomen.

Vervoer

Je kunt je op verschillende manieren door Servalle verplaatsen. De meeste luxe manier is per privé gondel. Je gondelvaarder zal je, onderwijl liederen zingend, naar iedere plek in Servalle brengen die je maar wenst. Een goedkoper alternatief zijn de OV-boten. Voor nog geen twee schelpen kun je de hele dag op en af deze boten springen. Voor de echt arme sloebers is er altijd nog de benenwagen. Naast de kanalen bevinden zich smalle voetpadden met kinderkopjes. In sommige gevallen is lopen zelfs sneller. De inwoners hebben zelf diverse smalle wegen aangelegd waar geen kanalen lopen. De echte Servallaan weet moeiteloos zijn weg te vinden door het doolfhof van smalle steegjes en steile bruggetjes. Voor toeristen is een goede plattegrond onontbeerlijk. Koetsen of wagens zul je in Servalle slechts sporadisch tegenkomen, de padden zijn te smal en te onneffen.

Bezienswaardigheden

Het eerste wat je tegenkomt tijdens je tocht zijn de scheepswerven. Hier bestellen de pasgetrouwden hun sloep, boot, of schip, om de reis op de winterrivier te beginnen. Niet ver daarachter reizen grote koopmanshuizen op. Wit marmer, pilaren rijk begroeid met wijnranken en levensgrote beelden van de bewoners begroeten je in deze wijken. Hier woont de elite van Servalle. Hun levensstijl wordt gekenmerkt door eeuwige vetes met andere families, dagen durende feesten en het sluiten van (veelal dubieuze) handelsovereenkomsten. Naarmate je verder van het water afvaart of loopt worden de huizen al kleiner en verandert het marmer in simpel wit pleisterwerk.

In het hart van de stad bevindt zich de grote markt, het handelscentrum van Servalle. In deze gigantische handelsplaats, overdekt met haar glimmende gouden koepel, wordt alles verkocht wat je je maar kunt wensen. Neem uitgebreid de tijd om je te laten bedwelmen door de geur van de exotische specerijen uit Muhad Adir, te proeven van narwalbiefstuk of reuzengarnalen, en jezelf te verbazen over de scherpte en glans van de dolken en degens uit Incagrad. Sla ook het farmaceutische gedeelte van de markt niet over. Er zijn maar weinig kwalen die niet door een medicijn uit Servalle genezen kunnen worden. En ook voor allerlei andere ‘zaken’ zijn er voldoende poeders, pillen, zalven en elixers te vinden. Van uiterlijk veranderen, een gewillige bedpartner, uren lang genot, het is in Servalle allemaal te koop. Maar vergis je niet, alles heeft zijn prijs! En hoed je voor namaak!
Het wemelt hier van de bedienden die voor hun gepensioneerde meesters en meesteressen middelen tegen zeeziekte kopen. Maar zelfs deze middelen zijn vaak niet sterk genoeg om het oneindige verlangen naar de zee te kunnen temmen.

Een bezoek aan het Aquanon Grande mag ook zeker niet worden overgeslagen. In dit gigantische watertheater wordt de reis op de Winterrivier tot leven gebracht. Jong en oud zwijmelt weg bij de verhalen over verloren en gevonden liefdes, heldhaftige veldslagen en familie intriges. Voor velen uit de lagere klassen in Servalle is het een droom om acteur of actrice in het Aquanon Grande te worden. Degenen die de felbegeerde hoofdrollen weten te bemachtigen wacht eeuwige roem en duizenden aanbidders.

Niet ver van het Aquanon Grande bevindt zich het opleidingsinstituut van de wind en waterbezweerders: het Gilde der Windvangers en het Gilde der Watersplijters. Hier worden zij die aanleg hebben voor wind en watermagie opgeleid tot gediplomeerde wind en waterbezweerders. Na het afronden van de opleiding is een goed betaalde baan gegarandeerd. Ieder schip dat uit Servalle vertrekt heeft een wind en waterbezweerder nodig. De rivier is te onvoorspelbaar om zonder bezweerders ook maar een dag te kunnen overleven. Deze inkomensgarantie maakt de bezweerders decadent en arrogant. Voor de beste dames van plezier, nachtclubs en restaurants moet je dan ook in het gebied rond het opleidingsinstituut zijn.

Sla ook het casino in Servalle niet over. In dit gigantische gebouw bevinden zich fontijnen die metershoog spuiten, honderden kroonluchters, glas in lood ramen van gekleurd kristal en gouden toiletten. Gepensioneerde wind en waterbezweerder geven hier regelmatig spectaculaire shows. Op de binnenplaats bevindt zich een dierentuin waar werkelijk alle diersoorten van de Winterrivier te vinden zijn te bewonderen zijn. Een plattegrond voor dit gigantische gebouw zit in deze gids bijgevoegd. Vergeet deze niet, u zal niet de eerste toerist zijn die na maanden verward en uitgedroogd (door het speciale koeltesyteem) wordt teruggevonden.

Omgang met Servallanen

Servallanen, rijk of arm, zijn levensgenieters. Eten, drinken, de liefde bedrijven, handelen en ruziemaken, ze doen het allemaal met passie. Een Servallaan praat met zijn handen, schroomt niet om zijn stem te verheffen en behandelt je als een oude vriend(in) zelfs als je hem of haar pas de dag ervoor hebt ontmoet. Servalle is een maatschappij waar alles kan en mag (we raadden inwoners van Incagrad dan ook aan eerst onze speciale uitgave, ‘Hoe overleef ik in Servalle’, te lezen). De stad trekt dan ook allerlei mensen aan, arme gelukzoekers, rijke stinkerds die hun meest decadente wensen in vervulling laten gaan, artiesten, gepensioneerden die rijk en vermoeid terugkeren van hun Winterrivier reis, en wetenschappers die rijkelijk betaald worden door de farmaceutische industrie. In deze smeltkroes hoeft niemand zich te schamen voor wie (of wat) hij is.

Eten in Servalle

In Servalle kun je kiezen uit honderden, zo niet duizenden restaurants. Van decandent en luxe tot groezelig en goedkoop en alles daar tussen in. Sla vooral een van de vele visrestaurants aan de haven niet over. Hier kun je zelf je vis vangen in gigantische aquariums. Een waarschuwing, bestel nooit inktvis! Kleine inktvisjes zijn de huisdieren van Servallanen en de grotere exemplaren zijn kunstenaars in het jongleren met glazen dolken. Het eten van deze beesten is volstrekt onacceptabel.



 .




Servallaans handelschip passeert de Erveber tijdens een eruptie.





Incagrad



INCAGRAD

De vrouwelijke Adept contessa Guila di Carcassone houdt zich in Incagrad op. Zij is daar de matriarch, ze is natuurlijk wel incognito en noemt zich Helena. Dit is ter ere van het boek van Lenin de quetzal.

Doel van de maatschappelijke opbouw is dat iedereen gelukkig en tevreden is en dat ieder mens nuttig is en een volledig onderdeel van de maatschappij.

Je hebt als kind geen keuze. Van baby af ga je al het onderwijs in. Op je vierde wordt de beslissing genomen wat je groeirichting is.

  • Maatschappelijke vorming / onderwijs:

4-6 jaar: algemene basisvorming: Voor iedereen gelijk, tot je zesde kan de richting nog aangepast worden. Dan wordt het definitief op je zesde.

6-10 jaar: basisvorming geënt op je vakgebied.

10-14 jaar: Specialisatie op je vakgebied.

Onder leiding van psychologen gaan ze daarna even back to basic. Het doel hiervan is dankbaar terugkomen met hernieuwde energie en de wil om aan de maatschappij bij te dragen. (Even stoom af laten. Beetje uit de band springen, spannend kampuitje.)

14-18 jaar: Diepere specialisatie plus afstuderen. Het afstuderen schept de verwachting dat de afstudeerder een uitvinding doet of een andere persoonlijke bijdrage aan het grote goed. Ze zweren dan ook de eed op het boek van Lenin.

18-22 jaar: Maatschappelijk sociale inzet vanuit je vakgebied – verzorging ouderen, leger, kindercrèche, daar ben je bezig in deze periode. Je wordt dan ingezet in een onderdeel waar je straks niet werkzaam wordt. Stel je vak is verpleging, dan loop je bijvoorbeeld stage in het leger.

Verbondenheid en samenwerking zijn het allerbelangrijkste. Uit onderzoek blijkt dat er elke 7 jaar een dip komt in de wil om te leren, de blokjes van vier jaar voorkomen die kleine inzinkingen waardoor iedereen toch wel weer tevreden blijft. Talenten zijn niet voor jezelf, maar voor de maatschappij. Zo kan iedereen studeren.

  • Rechtssysteem:

Incagrad is een geweldloze maatschappij. Vanaf je geboorte word je al geïndoctrineerd in de traditie van het Boek.

Doodstraf komt bijna nooit voor en als het gebeurt dan betreft het met name handelaren die zich niet aan de regels houden.

De vrouwen beslissen wanneer er iets gebeurt op liefdesgebied. Er wordt niet getrouwd. Commune idee.

Sloten op de deuren bestaan niet, alles is gemeenschappelijk bezit, dus diefstal bestaat ook niet.

In de haven worden vreemdelingen verwelkomd met de regels, maar er is wel een flinke douane. Er is een enorme controlepost in de riviermond die van Utgard afkomt. Hier moet tol betaald worden en worden de dossiers van de reizigers al aangelegd.

Er zitten natuurlijk ook prostituees in de haven, bloedmooi en zeer kundig: De beste van de hele wereld.

Je mag als inwoner wel weg, maar dan moet je als je terug wilt komen opnieuw een test en een opleiding, je wordt dan hetzelfde behandeld als een vreemdeling die zich in de stad wil vestigen.

De doodstraf bestaat uit een dodelijke injectie voor de inwoners. Ter doodveroordeelden worden netjes verwijderd en bestaan niet meer voor de maatschappij. Ze lopen door de deur van nooit meer terugkomen.

Alle identiteiten wordt opgenomen in een archief. Met een speciaal document kan men door de stad reizen. Er worden schetsen van iedereen gemaakt. Vreemdelingen die de fout ingaan worden verbannen, als ze terug komen worden ze gedood. Dit gebeurt publiekelijk. De toegang van de grote haven is een poort die bestaat uit schedels van overtreders.

Huwelijken van buitenstaanders zijn ook nietig, echtelieden worden opgesplitst. Een buitenstaander die in Incagrad komt wonen krijgt een vaste begeleider en wordt langzaam in de maatschappij geïntegreerd. We hebben ze wel nodig, dus we maken het leuk voor de mensen om te komen. Er is onder gecontroleerde omstandigheden vertier. Er is een stadsdrankje waar je blij van wordt, het wordt met stoommachines volgens een geheim recept gebrouwen. Vanuit de hele wereld komen mensen om dit drankje te kopen vanwege de bijzondere eigenschappen.

  • Gezin:

Bij zwangerschap krijg je vrij, je wordt deels ontheven uit je maatschappelijke verplichting. Bij zorg voor familie en andere naasten geldt dit ook. Het eerste jaar zorg je lekker zelf voor de baby als je dat wilt. De vader mag dit ook. De ouderlijke liefde is het eerste jaar heel erg belangrijk.

Er zijn geen gehandicapten. Mensen met een beperking, lichamelijk of geestelijk, hebben ook hun nut voor de maatschappij en krijgen ook een taak.

Als je ouder wordt worden je taken aangepast aan je omstandigheden. Zo blijft iedereen blij en gelukkig. Iedereen heeft zijn hele leven zijn of haar nut voor de maatschappij.


  • Eenheid / gemeenschappelijk bezit:

Alles is publiek bezit en er zitten geen sloten op de deur. Iedereen heeft hetzelfde salaris. Kleding en voedsel krijg je uitgedeeld. (Basispakket).

Handel wordt gedreven met dat standaardsalaris en goederen, maar altijd voor de maatschappij, niet voor een persoon.

Sport en uiterlijk zijn toch belangrijk, want we willen een leuke stad met een mooie sfeer. Dit wordt gestimuleerd.

In gemeenschapshuizen ga je lekker eten en kleding halen/ruilen. Er zijn ook kapsters en visagisten aanwezig daar, want iedereen wil er leuk uitzien. De kleding wordt natuurlijk ook verhandeld met buitenstaanders.

Lijfgebonden dingen zijn wel persoonlijk zoals ondergoed en dergelijke. De rest deel je, je bent dat gewend. Er is ook veel kunst en cultuur. Publiek bezit natuurlijk, er is voldoende vrije tijd om ervan te genieten.

Alles wordt geëxporteerd, ook de kunst. De inwoners houden van genieten en laten het graag zien.







kaart Muhad Adir







MUHAD ADIR

Welkom in Muhad Adir. Kom aan wal en geniet van onze Oosterse heerlijkheden. Wij staan bekend als prettig volk om handel mee te bedrijven. Na uw bezoek zijn wij bereid om onze gedetaileerde kennis van de nabijgelegen zeeroutes met u te delen om u weer veilig op weg te helpen.

De stad ziet er betoverend uit en de bewoners zijn charmant. Het is goed handel drijven. Maar alle informatie over de scheepsladingen wordt nauwkeurig verzameld en onthouden. Alles wat niet rederlijker wijs te verhandelen valt, wordt door een selecte groep Muhadaanse piraten geroofd zodra de schepen weer vertrokken zijn uit de stad.

Laat de andere volken maar dromen en fantaseren over het paradijslijke Meer van Lamorah. De zevende Madhi van deze stad onderneemt actie! In het geheim maakt hij voorbereidingen om de ijsvlakten te gaan trotseren. Vereerd worden als God bevalt hem wel. Maar waarom zou hij genoegen nemen met slechts één stad, als wereldmacht binnen bereik is via Lamorah!?
Er wordt een gigantisch ijsschip gebouwd - met een romp van adamantium – onder leiding van de zonen van de Madhi. Geen werker keert levend terug van de bouwplek. Op deze manier wordt het geheim gewaarborgd.

Door bloedverbonden in het verleden staat de Madhi op redelijk goede voet met de bergtrollen aan de rand van het ijs. Dit schept mogelijkheden voor de reis naar het Meer van Lamorah. Er is echter ook oorlog met andere bergtrol stammen, die maar wat graag de stad komen leegroven.

De legermacht en de bouw van het ijsschip kosten nogal wat. Alle materialen die niet bemachtigd kunnen worden via de handel, worden in opdracht van de Madhi via piraterij geroofd. Overlevenden worden gebruikt als slaaf.

De Madhi wordt vereerd als een godheid. Iedere maand worden er tien pasgeboren kinderen gepresenteerd (maximaal een week jong) aan de medische raadsheren van het paleis. Er wordt één uitverkoren baby naar de Madhi gebracht. Het is een grote eer – een statussymbool – voor de familie als hun baby uitverkorene is.
Alle mensen van het volk mogen een baby presenteren. Dit schept dus mogelijkheden. Hoe meer baby’s binnen een familie worden uitverkoren, hoe groter het aanzien. Hoe groter het aanzien, hoe groter de (kans op) rijkdom. Hoe rijker, hoe meer mogelijkheden voor een harem.
Vruchtbaarheid van een vrouw is belangrijker dan schoonheid (het liefst beiden natuurlijk).

Connecties met de andere steden:

Servalle vanwege medicijnen en medische kennis en Incagrad vanwege jonge vruchtbare vrouwen (die zij wellicht willen lozen vanwege opstandig gedrag?   wegens ons belang bij waardige aantallen gezonde pasgeborenen

Utgard vanwege de haren van de sneeuwspoken voor touwen op het inmens grote ijsschip

Adamantium is alleen in het rijk van de watervallen te delven. Het is een gewilde kostbare grondstof.



Mogelijke ontwikkelingen:

Zwangere vrouwen die bewust hun kind ter wereld (moeten /of/ willen) laten halen, omdat de tijd is aangebroken om een uitverkoren baby te presenteren.

De Madhi veroudert snel omdat de pijnappelklier van 1 of wellicht meerdere baby's niet volgroeid was en de Madhi dus niet de benodigde verjong-ing verschaft

Hoe zit het als er een hoerenkind wordt geselecteerd.

Intriges die in gang worden gezet onder het dak van herberg "De Vermoeide Reiziger" of "De Eerlijke Handelaar" of "De Fortuin Zoekers"

Competitie onder de zonen van de Zevende Madhi. Omwille van eigenbelang werken ze nu met elkaar samen, maar zodra de kans zich zal voordoen wil iedereen de macht voor zichzelf. Het kan zijn dat er een zoon bij is die niet gelooft in de reis naar het Meer van Lamorah en zo zijn eigen ideeen erop na houdt.

Bergtrollen manipuleren. Enerzijds bepaalde stammen sterker maken, anderzijds andere stammen tegen elkaar opzetten. Sommige stammen tevreden houden door bv Oosterse vrouwen – die geen kinderen kunnen baren – te schenken.

Er zijn kleine wendbare ijsschepen gebouwd om de grote logge trollen te kunnen omzeilen. Geen enkele expeditie is ooit teruggekeerd. Totdat... er een overlevende verslag kan doen van zijn bevindingen. Helaas sterft hij voordat hij nog één laatste  belangrijke aanwijzing kan geven. (Heerlijk cliché, maar zoeits gaat er altijd wel in, toch?!). De Madhi besluit tot de bouw van één groot schip en komt met de aanwijzingen de trollen voorbij. Helaas heeft hij dan alsnog een probleem als hij de IJsreuzen tegenkomt. Zij hebben een alliantie gevormd met de bergtrollen....

Sjamaan van het Island van de Bronnen ontvoeren om zijn kennis van de draken. De mogelijkheid om een draak te controleren, te temmen is interessant .Misschien is er een draak nodig om het ijsschip te begeleiden in zijn strijd.

Er is een speciale kweekpoel, waar pinguinhaaien worden gekweekt. De magiers die dit beheren hebben de macht over deze beesten. En dat is ontzettend handig op de rooftochten. Niemand linkt een aanval van deze beesten aan de piraterij.

Ruimte voldoende voor schelmen verhalen en intriges.


kaart Utgard





UTGARD




Deze ruige handelsstad met zijn ferme doch bloedmooie inwoners zal menig mannenhart (en dat van een enkele vrouw) sneller doen kloppen. Kou, grote haardvuren en een veerkrachtige mentaliteit kenmerken de stad. Wie arm is, kan morgen rijk zijn, en andersom. Men komt hier vooral om handel te drijven, maar vindt ook vaak mystiek, erotiek en verderf. (Bewoners uit Incagrad zijn gewaarschuwd: het is hier geen Utgrad!)

Zeven overlevingstips voor Utgard
Pas op voor sneeuwspoken: ga niet mee met de vrouw van uw dromen (tenzij dit een principiële keuze is)
Laat uw zwangere passagiers en zuigelingen niet van boord gaan
Laat u zich door meerdere partijen goed voorlichten over de actuele financiële situatie
Houdt u zich aan de muziekrestricties
Bemoeit u zich niet met discussies over de Legende
Ga niet eigenhandig op reuzenpinguïn- of gigantenjacht
Realiseert u zich dat prostituees kunnen bijten

De Legende van Behemotshoofd
De vroege nederzetting werd geterroriseerd door een bloeddorstige Behemot. Het kilometers lange monster verslond vissers met schip en al. De slachtpartijen waren alom bekend en handelaren lieten Utgard links liggen. Dit leidde tot grote nooddruft onder de jagers-verzamelaars: de eenzijdige voeding leidde tot ziekte en gebrek. Op een ijzige winterdag besloten twee broers dat de gemeenschap genoeg had geleden. Ze namen de gezinsboot van de oudste broer en voeren tot ontsteltenis van de dorpelingen het open water op. De oudste broer gooide steeds één van zijn kinderen overboord, de jongste broer hees de zeilen in de straffe poolwind. Zo bleven ze de Behemot voor. Toen de oudste broer het laatste kind in de muil van de Behemot had geslingerd, ging er een pijnscheut door zijn rug. Opnieuw stak zijn vrouw hem, opnieuw, en opnieuw: de laatste spruit was een liefdesbaby van haar en de jongste broer, het enige kind dat ze met blijdschap had gebaard. Vlak voordat de kaken van de Behemot dichtklapten, sprongen de geliefden op de oever. Halfdol door de smaak van het kinderbloed zette de Behemot de achtervolging in. Hij zette zijn klauwachtige vinnen in de berghelling, maar bezweek daar onder zijn eigen gewicht. De jongste broer werd bekend als de machtige krijger die het monster verslagen had en werd uitgeroepen tot hertog van Utgard.

In deze moderne tijd is het algemeen bekend dat Behemotten herbivoren zijn en het dus niet op mensen voorzien hebben. Utgardse intellectuelen hebben allerlei verklaringen bedacht om de Legende in stand te houden. Zo zou de Behemot per ongeluk een mens binnen hebben gekregen, en toen naar meer vlees gehongerd hebben. In een andere versie is hij behekst door een sneeuwspooksjamaan, die tijdens een heidens ritueel een bezwering van cirkels en streepjes in het lijf van het dier had gekerfd. Er bestaan tientallen versies van en toelichtingen op de ontstaansgeschiedenis van Behemotshoofd en Utgards beschaving. Onder het genot van een pul gegiste marmottenmelk twisten de Utgarders hier onderling graag over. Als buitenstaander doet men er echter verstandig aan zich niet in deze discussies te mengen.

Recente geschiedenis
Utgard groeide onder zes generaties hertogen uit tot de stad die het nu is: een degelijk handelscentrum waar van alles te koop is. De zevende hertog daarentegen was meer met zichzelf bezig. Naar verluidt was hij impotent, niet geïnteresseerd in vrouwen en een verwoed verzamelaar van fjórirslakkenhuizen, die tot vandaag de dag in Utgard staan. Het feit dat hij de zevende telg van de zevende generatie hertogen was, was ook niet bevorderlijk: voor Utgarders is zeven een ongeluksgetal. De hertog besefte dat hij zich als waardig heerser moest bewijzen en besloot een behemot te vangen. De enige gespotte behemot zat op dat moment echter bij Servalle, zo’n 30 jaar van Utgard verwijderd. Naar verluidt kreeg de hertog tijdens zijn omzwervingen met de behemot een band met het beest, en nóg minder interesse in politiek. Toen hij als stokoude man met de behemot in Utgard arriveerde, was hij in ieder geval niet in staat hem te doden.

Tijdens de wereldreis van de laatste hertog is de Schedelraad opgericht: een groep mannen en vrouwen uit de elite die samen de stad bestuurden. Na enkele jaren gebeurde er echter iets wat de geschiedenis van Utgard voorgoed veranderde: een ontspoorde merel (zie producten - gigantenbloed) ontdekte dat hij de stad in slaap kon zingen. Het zuideroog van de behemotsschedel fungeerde hierbij als perfecte klankkast. Toen de hardwerkende Utgarders acuut in slaap vielen, ging er van alles mis: de lichtgevende pinguïnoogballen ontdooiden en gingen aan, marmotten ontsnapten, etc. Sindsdien werd de tiran op zijn wenken bediend. In deze periode werd ook het torenpaleis gebouwd.

Om zijn macht extra te benadrukken, zong de tiran de behemot in slaap toen de laatste hertog deze naar Utgard bracht. In Servalle leidde deze actie tot grote problemen, omdat de behemot daar de vaarroutes kelpvrij hield. Een Servallaanse kapitein ondernam een queeste om het dier terug naar Servalle te halen (deels omdat hij een nobel man was, deels omdat zijn babybroertje ooit in Utgard was ontvoerd en een zieneres hem hier een geheimzinnige voorspelling over deed). Als oude man kwam hij in Utgard aan en ging op audiëntie bij de tiran om de behemot op te eisen. De eveneens stokoude tiran was onvermurwbaar, totdat hij zichzelf herkende in de rimpels van de kapitein… zijn broer. Huilend vielen ze elkaar in de armen, en de tiran snelde naar het oog van de schedel om de behemot wakker te zingen. Zijn lied begon krachtig, maar zijn hart kon de emoties niet aan. De noten gingen over in een doodsreutel en de tiran stortte uit het oog.

Twaalf keer raakte hij de rotsen, waarna hij als een bloederige hoop botten voor de voeten van een onschuldig mereltje neersmakte. Naar verluidt heeft datzelfde mereltje zich ontpopt tot de tweede tiran van Utgard, huidig heerser van de stad, bekend als heer Valdemar. Zijn talent om de meest afschuwelijke zaken lieflijk te doen klinken, is berucht. Zolang heer Valdemar een aangenaam leven kan leiden, heeft de bevolking weinig last van hem; de Schedelraad houdt zich, net als ten tijde van de eerste tiran, bezig met de dagelijkse bestuurszaken.

Tegenwoordig wordt de ontwikkeling van de merels nauwlettender dan ooit in de gaten gehouden. Degenen die verdachte trekjes beginnen te vertonen, worden preventief geëlimineerd.

Eten, drinken en overnachten
Alles wat ook maar enigszins eetbaar is, wordt door de Utgarders gebruikt: plantjes en diertjes (bijv. steenalgen, rivierkomkommers en zakpijpen) uit de rondom gelegen wateren, vogeleieren en marmotten groot als muskusossen die ook gebruikt worden om wagens en sleeën te trekken. Utgarders zijn meesters in het eetbaar maken de walgelijkste dingen. Producten die jarenlang onderweg zijn geweest, kunnen zij dus als vers op uw bord toveren (al oogt het misschien minder appetijtelijk). Maak uw wensen duidelijk kenbaar aan uw herbergier; de traditionele keuken valt bij vreemdelingen doorgaans zwaar op de maag. De lokale drank, gegiste marmottenmelk met een nagelpuntje gigantenbloed, moeten echte kerels wel geprobeerd hebben.

De stad kent vele herbergen in alle prijsklassen waar u kunt eten en/of slapen. In verband met de vluchtigheid van zakelijk succes heeft het geen zin hier namen te noemen. Laat u zich bij aankomst goed informeren door de havenmeester.

Vervoer
Utgarders houden niet van ‘stadse fratsen’. Alleen als er een zware last moet worden meegenomen, zullen zij gebruik maken van een kar of slee. De grote exemplaren worden door marmotten getrokken. Om niet fluitziek te worden (gek van het irritante gefluit van de marmotten), kunt u het beste gebruik maken van een gerenommeerd vervoersbedrijf en/of degelijke oorschelpen. Buiten de stad, landinwaarts maakt men gebruik van sleesleuven en touwbruggen van marmottendarmen. Men gebruikt voor de sleesleuven slechts een marmottenvel (of liftlat, zie hieronder).

Jagers en andere behendige lieden maken bovendien gebruik van ‘liften’: ze binden een lat onder hun voeten en laten zich voorttrekken door vliegende zeilen. Wilt u het ook eens proberen? Voor geïnteresseerde vreemdelingen worden in Sneeuwveld speciale beginnerslessen op ‘veilige’ routes gehouden. Dit is geen overbodige luxe, want jaarlijks vallen er enkele tientallen doden bij het liften.

Producten
De stad kent een aantal bijzondere lokale producten, die een belangrijk stempel drukken op de cultuur en politiek. De belangrijkste: sneeuwspookhaar, gigantenbloed en reuzenpinguïnogen.

Sneeuwspookhaar
De beruchte sneeuwspoken die in de omgeving van Utgard ophouden, hebben twee gedaanten: ’s nachts zijn zij volledig behaard. Wanneer de zon opkomt, verliezen zij hun lange witte haren en is hun onweerstaanbare erotische uitstraling genoeg om een volwassen man te gronde te kunnen doen storten. De haren van de sneeuwspoken blijven hangen in de schaarse begroeiing van de sneeuwvlakten: struiken met bladeren die zo scherp zijn als scheermesjes. Het haar werkt als een afrodisiacum, maar is zo sterk dat aanraking van een pure lok leidt tot een gewisse (doch goddelijke) dood. Na verloop van tijd verliest het haar zijn kracht. Het hoeft nauwelijks bewerkt te worden, hooguit wordt er één hele sterke haar verwerkt in bijvoorbeeld een laken of handschoen. Ook werkt het potentieverhogend: welgestelde oudere mannen draaien iedere avond een (enigszins uitgewerkte) haar om hun penis.

Reuzenpinguïnogen
Reuzenpinguïns, ook wel keizerspinguïns genoemd, kunnen tot ruim zes meter groot worden. Ze hebben bijzondere ogen waarmee zij in het donker kunnen zien. Al het licht dat overdag in de oogbal terecht komt, wordt daar op magische wijze opgeslagen en indien nodig uitgestraald. Ook na de dood van een pinguïn kunnen de oogbollen, - mits correct verwijderd, nabehandeld en tijdig ingevroren om lichtleegloop te voorkomen - als (buiten)lamp gebruikt worden. Des te groter en ouder de pinguïn, des te kostbaarder de oogbal, en des te gevaarlijker de klus om het bakbeest te vangen.

Pinguïnjacht is het typische zware vrouwenwerk van Utgard (waarschijnlijk omdat ze geduldiger en veel minder gevoelig zijn voor sneeuwspookhaarverslaving dan mannen, en voorzichtiger met de ogen omgaan). Een jachtgroep (‘blikvangers’) gooit een net, waarin sneeuwspookharen verwerkt zijn, over de pinguïn. Deze krijgt onmiddellijk bovennatuurlijke driften en begint aan zijn laatste, spectaculaire paringsdans. Dit kan minuten, maar ook dagen duren. Uiteindelijk valt hij uitgeput neer en geven de vrouwen hem een genadeslag met een knots.

Een gevaar voor de pinguïnoogbollenvangst is de schreeuw van de yeti of witte krijskrab, die de oogbollen tot slijmerige hoopjes reduceert. Vissers met deze bijvangst worden dan ook zwaar beboet, en de gemiddelde Utgarder zal dit veel voorkomende dier niet kennen. Werp eventuele yeti’s onmiddellijk in de soep. Bent u meer dan 7 mijlen van de kust verwijderd, dan kunt u ze ook overboord gooien.

Gigantenbloed
Gigantenbloed, doorgaans verhandeld in gekristalliseerde vorm, heeft een geneeskrachtige en stimulerende functie. Het helpt bovendien tegen de kou. De alchemisten van Utgard verwerken het op tientallen manieren. Het is het meest kostbare streekproduct.

Tevens heeft het de grootste invloed op het dagelijkse leven. Het wordt namelijk verkregen door een unieke jachtmethode: een speciaal opgeleide zanger zingt de gigant in slaap, waarna men (als een nietige steekvlieg) een beetje bloed kan aftappen. Het lied moet echter aan de nodige eisen voldoen: het moet gezongen worden door een raszuiver mens dat in volledige onschuld leeft, en de melodie moet nieuw zijn voor de gigant in kwestie.

De Utgarders noemen hun zangers ‘mereltjes’. Omdat raszuivere mensen zeldzaam zijn, worden de mereltjes vaak verkregen door ontvoering. Laat zwangere vrouwen en zuigelingen daarom nimmer van boord gaan (tenzij u hen juist wilt dumpen). De mereltjes worden in totale afzondering opgeleid op de Zangschool (het complex wordt ook wel Nootdorp genoemd), waar hun onschuld nauwlettend bewaakt wordt. De Zangschool heeft vooral interesse in jongetjes, omdat die minder emotioneel zijn dan meisjes.

Voor veiligheid van de jagers wordt muziek voor vermaak strikt gereguleerd. U dient de tijdens uw verblijf geldende regels nauwlettend op te volgen. Buitenstaanders worden doorgaans niet streng gestraft voor het neuriën van een onbekend deuntje, maar formeel kunt u hier de pletstraf voor krijgen!

Ten slotte: de kinderroof voor de Zangschool wordt gezien als noodzakelijk kwaad waar men niet veel aandacht aan besteedt. Op vrouwen- of slavenhandel rust wel degelijk een taboe. Dit vindt dan ook uitsluitend clandestien plaats.

Cultuur
Utgarders hebben een pioniersgeest en zijn trots op het feit dat hun stad een smeltkroes is. Dit blijkt ook wel uit het open gildesysteem van Utgard (tevens voortgevloeid uit het feit dat de juiste mensen op de juiste plaats de kans op overleven vergroten). Iedereen is welkom, mits hij hard werken kan en de Legende niet in twijfel trekt. Vanwege de grilligheid van de lokale economie liggen arm en rijk dicht bij elkaar. Daardoor gaan Utgarders, de kleine elite uitgezonderd, vrij gelijkwaardig met elkaar om (slavernij is taboe). Ze communiceren erg direct en hebben er een hekel aan als hun tijd verspild wordt. Wilt u afdingen, wees dan duidelijk over de prijs die u bereid bent onmiddellijk te betalen, en ga vooral niet uitweiden over uw armlastige familie, zoals u dat in Muhad Adir zou doen. In Utgard werkt deze tactiek slechts averechts omdat u niet serieus overkomt. Leest u ook zorgvuldig de paragraaf ‘betalen’!

Betalen
Utgarders betalen in ivoren munten: denten. Het materiaal voor de denten wordt uit Behemotshoofd gehouwen. Hoewel de Utgardse handelaren te boek staan als redelijk recht door zee, kunt u zich lelijk vergissen als u uw goud inruilt voor denten. Prijzen van producten en de koers van de dent fluctueren namelijk behoorlijk, afhankelijk van geruchten over de staat waarin Behemotshoofd verkeert. Laat u zich dus uitvoerig informeren alvorens goud te wisselen. Vanwege de economische instabiliteit zien Utgardse handelaren graag boter bij de narwal en is krediet een hoogst ongebruikelijk verschijnsel. Mocht er bij een grote transactie niet direct betaald kunnen worden, dan is het raadzaam om het openstaande bedrag in (verschillende soorten) natura schriftelijk vast te leggen (en wanneer en in welke soort of soorten natura de betaling dient te geschieden). Tip: al enkele decennia gelden tijgerklauwen als het meest stabiele product. Vertrouw nooit op lieden die uw investering vragen voor speculatie op de markt!

Vermaak
Utgarders zijn harde werkers, van oudsher gericht op overleven en dus niet erg verfijnd. Servallanen dienen zich voor te bereiden op een cultuurschok. Er is veel volksvermaak, zoals vertellingen en muziek bij de haardvuren van de herbergen. Door de beperkte toegestane melodieën zijn de Utgardse musici creatief met interpretaties en bestaan er meer soorten muziekinstrumenten en stemgebruik dan in Servalle (maar dat heeft misschien ook met de verfijnde smaak van de Servallanen te maken). Wanneer de marmottenmelk rijkelijk vloeit, wordt er hoofdzakelijk gegrunt.

Concerten in zalen kent men niet. Publieke executies van componisten van nieuwe melodieën komen nog het meest in de buurt: het nieuwe lied wordt in drie variaties gezongen en/of gespeeld, daarna valt er een gigantisch rotsblok op de ongelukkige schepper. Het spektakel wordt vaak aangekleed met optredens van andere musici die bekende liedjes zingen. Andere vormen van vermaak zijn spelletjes als gigantjeprik, vuurspuwerijen en darmdraaikampioenschappen. Culturele activiteiten van meer niveau worden als pure luxe ervaren en zijn alleen weggelegd voor de elite.

Uitzondering hierop het Midwinter Oogbal, waar men de langste nacht van het jaar viert. Alle bijna opgebruikte pinguïnogen worden dan in de haven opgehangen. Heel Utgard loopt uit om, begeleid door zachte achtergrondmuziek, te flaneren op de pieren. Het Oogbal is de perfecte gelegenheid voor jongeren om een huwelijkspartner te vinden. De traditie van het Oogbal is begonnen toen de eerste tiran de stad in slaap had gezongen en de complete voorraad oogballen zo goed als verloren was gegaan.

Nachtleven
Net als iedere stad heeft Utgard een rosse buurt. Door de sneeuwspookinvloeden zijn de prostituees bloedmooi, maar hun erotische magie werkt alleen bij mannen die ze zelf uitkiezen. Probeer voor het beste resultaat dus te wachten tot zij u zelf benaderen (tenzij het de vrouw uit uw dromen is, dan is het een sneeuwspook). Ze zijn uiteraard niet zo goed als de genotsdames van Incagrad, maar de verwerking van sneeuwspookharen in hun lakens en schaarse kledij maakt veel goed. Opgepast: een enkeling bijt.

Utgard is, door eeuwen van keiharde natuurlijke selectie, vrijwel geheel heteroseksueel georiënteerd. Dat wil niet zeggen dat men intolerant is, maar de gemiddelde Utgarder zal wel moeite hebben zich de mannen- of vrouwenliefde voor te kunnen stellen. Na enig speurwerk kan de anders georiënteerde bezoeker ook aan zijn trekken komen, maar wie een bruisende clubleven verwacht, zal van een koud oogbal thuiskomen. Utgardse vrouwen (en natuurlijk sneeuwspoken) vallen vaak op het wat donkerdere Servallaanse uiterlijk. Merels zijn dus populair, wat nog versterkt wordt door hun geïsoleerde manier van leven. Eventuele romances lopen steevast stuk op de psychopathische karakters van de zangers.

Bezienswaardigheden
Utgard is geen typisch toeristenoord, maar is op geheel eigen wijze indrukwekkend. Wie belangstelling toont, zal merken dat de Utgarders stiekem best trots zijn op hun stad en zijn eigenaardigheden. Behemotshoofd is de grote aandachtstrekker, verboden gebied en eigenlijk het beste te aanschouwen vanaf de Winterrivier. Ook Nootdorp, het domein van de Zangschool, is niet open voor publiek. Wel kunt u een wandeling langs de muren maken: op windstille dagen hoort u hier de toonladders van de Mereltjes. De haven van Utgard is in principe toegankelijk voor iedereen, en bij nacht hangt hier een feeërieke sfeer. Heeft u kans het Oogbal bij te wonen, dan is dit absoluut de moeite waard. De touwbruggen en sleesleuven bij Sneeuwveld, een jagersbasis enkele mijlen buiten de stad, zijn ook zeer spectaculair. Tegen betaling kunt u hier bovendien liftlessen (zie vervoer) volgen. Verder vindt u in heel Utgard fjórirslakkenhuizen. De restanten van deze prehistorische, vierarmige wezens staan nog altijd uitgestald in de straten van Utgard. Een enkele voerman gebruikt ze als wagen of slede, en er worden muziekinstrumenten van gemaakt.

Utgardse uitdrukkingen
Van een koud oogbal thuiskomen (teleurgesteld worden)
Uit het oog vallen (op gruwelijke wijze je verdiende loon krijgen)
Hoog van de toren zingen (arrogant en machtswellustig handelen)
Een Behemot naar Utgard halen (een zinloze actie ondernemen)
Aan de draad zijn (verslaafd zijn aan sneeuwpsookharen)
Te veel pinguïn in je net nemen (te veel werk ineens willen doen)
De beet moet naar de kont wezen (een vervelende klus moet zijn beloning waard zijn)
De zakpijp doet de narwal afslaan. (Grote beschikbare hoeveelheden inferieure waar doen dure waar soms in prijs dalen)
Men moet niet meer op zijn wagen laden, dan de marmotten kunnen trekken (niet meer willen doen dan mogelijk is)
Het oog wil ook wat (je moet zorgvuldig met je spullen omgaan om verspilling te voorkomen)
Steenalgje (muurbloempje, verlegen typje)
Een merel voor kapitein houden (niet doorhebben dat je in een hele slechte relatie zit - vrouwen)
Al te goed leidt tot bloed (vrouwen die te mooi zijn om waar te zijn, zijn sneeuwspoken)
Liefde maakt sneeuwblind (wie verliefd is, denkt niet goed meer na)



KAART ISLAND


ISLAND



Omgeving:
In het dorpje Alrun wonen Sjamanen. De huisjes bevinden zich deels in het Islandmeer en deels aan de oever. De huizen staan op palen, zodat men vanuit de woning kan vissen op Sluierstaartkarpers.
In het groene gebied om het Islandmeer leven wolven en konijnen. De wolvenstoofpot is een beroemd recept uit deze regio. Hier en daar loopt een sierlijke Parelhuum.
Buiten de groene streek rond het meer beginnen de hete bronnen.
In het kokende water van deze dampende bronnen leven de Gulzaards.
Dit zijn half gekookte zombiedraken/half energetische draken. Als je te dicht bij het hete water komt wordt je door een Gulzaards gegrepen en het hete water in gesleurd.

Dorp:
De meeste hutjes in het water zijn via loopbruggen en vlonders met elkaar en met de kant verbonden. ‘s Avonds zijn de huizen en de loopbruggen verlicht met vuurvlieglantaarns. Die worden gekweekt op de vuurvliegboerderij.
Het warme water uit het meer wordt gebruikt voor warmwatervoorziening in de hutjes en is aangenaam om in te zwemmen. De pompinstallatie die voor de watervoorziening in de hutjes zorgt, wordt draaiende gehouden door een paar parelhuums die in een groot rad lopen.
Net buiten het dorp worden kruiden verbouwd. In het blikeminstituut wordt druk onderzocht hoe bliksem gevangen kan worden.

Bevolking:
Iedereen wordt onderwezen in de kruidenkunst en medicijnkunst. De meeste Alruniërs worden geboren met een geboorteteken in de vorm van een tandwiel. Zij worden als sjamaan erkend en leren de verboden drakentaal, hypnose en accupunctuur met sluierstaartgraten.
Op latere leeftijd komt hier communicatie met de doden en het temmen en beheersen van draken bij. Iedereen is gekleed in kleding van wolvenleer en laarzen of schoenen van drakenhuid.
De oude wijzen dragen daarnaast ook een bontrand. De leider is herkenbaar aan een schedel op zijn hoed, waar een tandwiel als hanenkam bovenop zit. Sjamanen dragen een amulet met knoopbatterij, zodat ze de draken kunnen oproepen, tijdelijk beheersen of om een gunst kunnen vragen. Alleen hele goede sjamanen kunnen de draken ook temmen. Via een verboden taal die van ouder op kind wordt doorgegeven kunnen ze de draken om gunsten vragen. De sjamanen kunnen ook voorspellingen doen door organen van dieren op de grond te gooien en te kijken hoe alles valt. Personen die het geboorteteken niet hebben, moeten aan de oevers van het meer wonen.
Hun taak is om de leeggeraakte knoopbatterijen weer op te laden. Dit kan door de batterijen aan Gulzaards te voeren. In de uitwerpselen van deze wezens kunnen de batterijen weer opgeladen teruggevonden worden, maar ze moeten dan wel opgedoken worden uit de hete bronnen. Dit kan met een hittebestendig duikpak van sluierkarperhuid te dragen. Zonder duikpak verbrand je in het hete bronwater. De Alruniërs zijn altijd bij de tijd met hun opwindhorloges. Bij elke grote onweersbui wordt feest gevierd, omdat de bliksem als god vereerd wordt. 

Vervoer:
Ze beschikken over één luchtschip, waarmee over de bergen gevlogen kan worden. Dit wordt alleen gedaan als er veel handelsproducten gehaald of verhandeld moeten worden in één van de andere steden.
Deze luchtboot heeft twee grote propellers aan de bovenkant en één aan de achterkant. Die worden aangedreven door twee gevangen energiedraken, die in leven worden gehouden met knoopbatterijen. In de omgeving rond het dorp rijden ze op grote hagedissen. Deze hebben poten die vergelijkbaar zijn met paardenpoten, maar met hagedissenklauwen in plaats van hoeven. Hierdoor kunnen ze ook over rotsen rennen.

Rechtspraak
Misdadigers worden gestraft met stroomstoten of heet water. Moordenaars worden in ‘de grot des oordeels’ gegooit. In deze afgesloten grot leven spinnen, zo groot als een koe en helemaal wit door de duisternis. Ze zijn carnivoor.


Diersoorten: 

Gulzaard: half zombiedraak/half energetische draak. Heeft een verminkt, verrot uiterlijk, vanwege de hete temperatuur van de bronnen waarin ze leven. De lichaamsgeur laat je kokhalzen. Uiterst agressieve wezens.

Sluierkarper: sierlijke karperachtige vis met lange sluiervinnen en een sluierstaart. Heeft het formaat van een flinke zalm. Smaakt zeer goed en het vocht uit de ogen werkt hallucinerend. Kan als verslavend middel verhandeld worden. De visgraten worden door sjamanen gebruikt voor accupunctuur.

Parelhuum: half mens/half pauw. Het bovenlichaam is menselijk en lichtblauw. Het gaat naar onder geleidelijk over naar donkerblauw. Het onderlichaam ziet eruit als dat van een mannetjespauw: stevige gele vogelpoten en een donkerblauw vogellichaam met grote pauwenstaart. Ze kunnen niet vliegen, maar wel hard rennen. Van de veren kan blauwe thee getrokken worden. De staartveren worden door sjamaanvrouwen gebruikt om kleding te versieren.



KAART MEER VAN LAMORAH


MEER VAN LAMORAH


KAART TOLBRUG





DE ZILVEREN  COMPAGNIE EN  DE TOLBRUG

De vrije Compagnieën van de Winterrivier
‘Ik heb gehoord dat je vijf van mijn beste mannen hebt gedood. In dat geval ben je aangenomen.’
De meeste compagnieën werken lokaal. Stadsraden maken graag gebruik van huurlingen omdat ze vreemdelingen zijn die niet gemist worden.
Een compagnie kan als een patriarchie worden beschouwd, met een hoofdman als leider die wordt gekozen door zijn eigen manschappen. Dat blijft hij totdat hij niet meer in staat is zijn functie uit te voeren of vrijwillig de functie afstaat. Muiterijen komen ook voor, maar worden gezien als een pure noodhandeling en zijn zeldzaam.
Loyaliteit aan de compagnie is de regel, de compagnie is de familie waartoe de huurling en zijn gezin toebehoord. Dit zorgt er voor dat er altijd een band is tussen de oudere compagnieën. Wanneer mogelijk proberen hoofdmannen conflicten uit te vechten door middel van duels, in plaats van grote veldslagen. Deze duels zijn meestal puur symbolisch en de uitslag is al bepaald tijdens de onderhandelingen. Uiteraard zijn er ook vete tussen compagnieën die wel tot de laatste man zullen worden uitgevochten.

De zilveren compagnie
De zilveren compagnie is het privé leger van heer Janus Zilverwier. Hij en zijn compagnie waren de schrik van de vrije steden en opdrachtgevers stonden in de rij om hem en zijn enorme leger, van wel 150 man, in te huren.
Nu beheerst hij de rivier de Styx die door de schaduw van de Deemstering stroomt. Daar beheert hij de tolrechten en onderhoudt de ongemakkelijke vrede die heerst in het gebied.

Heer Janus Zilverwier
‘Sommige noemen mij een monster andere een despoot. Ik stel mij zelf altijd voor als Janus.’
Janus Zilverwier was ooit begonnen als een eenvoudige huurling die door zijn ervaring hoger opgeklauterde binnen verschillende compagnieën, totdat hij door zijn eigen mannen tot hoofdman werd benoemd. Door de jaren heen is hij en zijn bende huurlingen beruchter geworden en vele vrijwilliger melde zich om te vechten onder zijn witte bannier.

De vrije stadstaten verkeerde in die tijd een staat van constante oorlog. Deze waren kostbaar in geld en mensenlevens, maar de contracteurs, zoals Zilverwier floreerde. De lokale wateren werden geterroriseerd door piraten, kapers en werkeloze huurlingen en de stadstaten waren machteloos om in te grijpen. Om de conflicten de mond te snoeren en de wateren veilig te maken had de handelsfederatie een stad verkozen die het best aansloot bij hun belangen en dat was babylan. Babylan huurde de diensten in van Janus Zilverwier en manschappen. Van dat geld nam Janus honderden extra troepen in dienst en roeide daarmee de kleine groepen piraten uit en knechten daarna de vijandige steden. Zodoende werd Janus de held van Babylan en werd verheven tot de titel van heer.
Toen de conflicten waren opgelost werd heer Janus Zilverwier met een moeilijke keuze geconfronteerd. Babylan wilde zijn compagnie ontslaan en ontbinden. Janus wilde zijn troepen niet aan hun lot overlaten en protesteerde. Babylan kon zijn compagnie belonen voor hun diensten met landerijen of ze zouden deze met geweld van de stad ontnemen. Babylan was bijna failliet en de bevolking oorlogsmoe. Daarnaast waren zij niet klaar voor een beleg en na kort beraad bleken zij geen keus te hebben. De zilveren compagnie kreeg de strategisch gelegen Nordrava en Caladrava. Ook kregen zij het nabij gelegen fort Drakenhamer.

De omgeving van Babylan
Nordrava en Caladrava zijn twee eilanden met elk een omvangrijke nederzetting waar de strijders van de compagnie wonen met hun families. Oorspronkelijk waren het twee vissers gemeenschappen bij werden beschermd door Babylan, maar sinds de Zilveren Compagnie zich hier heeft gevestigd wonen hier ook ambachtslieden en handelaren. De vissers hebben zich gespecialiseerd in het vangen van grote visser voor het kraakbeen, baleinen en ivoor dat zij aan de ambachtlieden verkopen.
Fort Drakenhamer licht boven de rivier de Styx tegenover de deemstering, de grote ijsmuur dat ooit de oostkust was van Zuid-Amerika. Over de nauwste plek in de rivier loopt een drijfbrug, de Sparrow brug, waar schepen door moeten varen om de Styx op of af te varen. De brug is gedecoreerd met jack Sparrow Bubbleheads, wordt dan geopend door trekschuiten, met Jack Sparrow als boegbeeld, die de segmenten uit elkaar trekken. Waarschijnlijk is een jack Sparrow figuur uit een happy meal aangespoeld.
Uiteraard is hier een heftige tol aan verbonden die de meeste kapiteins tandenknarsend betalen, maar er is geen alternatieve manier om voorbij de brug te komen. Daarnaast wordt iedere reiziger er aan herinnerd aan de drakenhamer, een mysterieus wapen in het gelijknamige fort wat draken oproept om schepen te vernietigen. Desondanks maken de brugwachters liever gebruik van de balistatorens die aan weerszijde van de burg staat opgesteld. Dat is goedkoper.

De economie
 ‘Ik beloof in u mijn vriend. Het is een echte Babylan!’
- Servalleese edelman
De economische motor van het gebied is de Zilveren Compagnie. In de steden worden grote hoeveelheden goederen, zoals tassen, pantser, wapens en andere gebruikt voorwerpen geproduceerd. De vissers en boeren sluiten hierop aan en leveren hun producten aan de steden en lokale ambachtslieden op de twee eilanden Nordrava en Caladrava.
Naast militaire goederen zijn er ook een klein aantal houtplantages, vooral naaldbomen, maar de omvang is beperkt en gaat grotendeels op in de houtskoolproductie en dan zijn er de Biebers.
Voor de handelaren op de winterrivier staat de streek vooral bekend om zijn huurlingen, geavanceerde en zeer kostbare stalen wapens. Vooral in Servalle worden Babylaanse zwaarden zeer gewaardeerd als verzamel objecten.

Lokale fauna
Één van de meest aparte dieren uit dit gebied zijn de Biebers. Biebers stammen waarschijnlijk af van de bever en bunzing. Ze staan bekend om hun stank, vraatzucht en onnozelheid. Ze proberen bijvoorbeeld al eeuwen de rivier Styx te doorkuisen, maar bevriezen in het koude water. Dit houdt gelukkig wel hun aantallen in stand. Biebers hebben een voorkeur van hout en zijn daarom een bedreiging voor de lokale boomplantages en constructies, zoals de Sparrow brug. Daarom zijn er speciale Bieberpatrioulles in het leven geroepen om deze wezens te bestrijden. Gelukkig zijn Biebers een delicatesse voor bergtrollen en melden zich graag aan voor deze taak. De Bieber patrouille is te verkennen aan hun Biebermutsen.

De bevolking
‘De kortste verhalen op de winterrivier gaan over: de Urgardse hygiëne, Mahadaanse waarheden, Servalleese bescheidenheid, Incagraadse kunst en Babylaanse bestuurskunde.’
- anoniem
 Een piraat lijkt het geen goed om zich lang in de omgeving van de brug te begeven. Een slimme piraat denkt er niet eens over na om in de buurt van de brug te komen. De omgeving is thuis van de grootste populatie huurtroepen die vaak op schepen mee varen om wat bij te verdienen. Daarnaast zijn huurlingen die in de Compagnie hebben gediend zeer populair in Servalle en dienen daar als lijfwachten. Dat is niet alleen praktisch, het is ook prestigieus.
De constante staat van oorlog die eeuwen gelden woede heeft de bevolking pragmatisch gemaakt en onverschillig tegenover buitenlanders en niet menselijke wezens. Daarnaast neemt de compagnie iedereen aan die in staat is een wapen vast te houden en bevelen te gehoorzamen. Vooral op de eilanden wonen voornamelijk buitenlanders, bergtrollen en zelfs een klein aantal sneeuwspoken. Dit gaat niet altijd samen en er wordt dan ook hard opgetreden tegen onrusten door de lokale baljuws die namens Janus de gebieden onderhouden. Om de conflicten te beheersen zijn er een aantal strijdperken aangewezen waar bewoners hun woede op elkaar kunnen uiten en waar de wacht niet tussen beiden zal komen. De lokale elite maakt hier ook graag gebruik van om eer- en familiekwesties op te lossen.

De manschappen van de Zilveren Compagnie
“Het is tuig, maar het is mijn tuig.”
- Janus Zilverwier
De soldeniers
De meest voorkomende troepen onder Janus zijn bevel. Zij komen van alle oevers en uit alle volkeren langs de winterrivier om te dienen in de Compagnie, maar hun motivaties lopen uit één. Sommige zijn op zoek naar avontuur, roem en rijkdom, andere omdat ze op de vlucht zijn of omdat ze geen plaats in de maatschappij hebben.
De soldeniers worden in het algemeen onderverdeeld in voetvechters, schutters en serianten, zoals in de meeste legers. Alleen maakt de Compagnie van gebruik van de culturele specialisaties van zijn manschappen en zijn in specialistische eenheden georganiseerd. Zo gebruikt hij Muhad Adir als kapers, Urgards als landingstroepen, Servallezers als wachters en Incagraders als veldgenie.
De serianten zijn de elite van de Compagnie. Deze veteranen worden door hun leidinggevende naar voren geschoven om als seriant te dienen. Deze soldeniers krijgen het dubbele soldij en voorrang bij de maaltijd. Aan de andere kant dienen ze duurdere uitrusting aan te schaffen en hebben bijzondere taken in de gevechten. Meestal zijn zij de eerste die het gevecht in gaan en de laatste die ze verlaten. Ook aan het einde van een gevecht hebben serianten geen plunderrechten en dienen te allen tijde hun posten te bemannen.
Organisatie
De Compagnie bestaat uit honderden en kan niet door Janus alleen worden aangevoerd. Daarom heeft Janus verschillende onderhoofdmannen onder zijn bevel die een lans van twaalf tot twintig man aanvoeren, afhankelijk van opdracht en specialisatie.
Daarnaast heeft de Compagnie nog een aantal kleine oorlogsschepen onder zijn vaandel. Deze schepen en hun bemanning hebben zich vrijwillig aangesloten en dienen als kapers. Zij vervoeren ook de diverse lansen over de rivier Styx
Uitrusting
Gewatteerde jassen
benen plaat vesten
schilden
korte stenen wapens
Partizanen.
Gekookt leren pantser werkt niet in een vochtig klimaat

Andere karakters
Onderhoofd Jahnny  Dïepp (vrouw, mens)
Jantje beton ((half?) bergtroll), heeft een stuk beton als hamer.
Tjeerd's tupperware paleis

De strijders van de winterrivier, wapens en pantser

Pantser.
‘Om te sterven in je harnas. Kan jij je een mooier einde voorstellen.’
Pantser komt voor in vele vormen en maten langs de winterrivier. De de vorm hangt af van de lokale klederdracht en aanwezige materiële. De meest voorkomende vorm van pantsers zijn gemaakt van textiel, zoals linnen, canvas, katoen en soms zelfs zijden. Meestal zijn dit gewatteerde vesten en jassen, gevuld met dierlijkhaar, proppen textiel of zelfs gedroogde planten. Eventueel worden hier steentjes en stukken hout ingenaaid. Professionele  strijders dragen meestal gewatteerde beenbeschermers, maar in de meeste gevallen alleen op de onderbenen zodat het niet ten kosten komt van mobiliteit. Gewatteerde pantsers beschermen het best tegen scherpen projectiel wapens en kneuzingen.
   Aansluitend worden ook onbewerkte dierlijke huiden gebruikt, maar zijn lang niet zo fraai of praktisch. Bewerkt en gekookt leer werkt niet in het vochtige klimaat, omdat het zacht wordt en uiteindelijk zal schimmelen.

Plaatpantser
Staal pantser is zeldzaam en zeer duur. Alleen de rijkste kunnen deze veroorloven. Om brandstof kosten te besparen bestaan deze pantser voornamelijk uit eenvoudige koud gesmede platen die door textiel bij elkaar worden gehouden. Een alternatief voor staal zijn beenderen van verschillende dieren die in de Winterrivier leven. Uiteraard worden dan kleinere platen gebruikt waardoor het niet hetzelfde comfort biedt. De meeste professionele strijders maken hier gebruik van en wordt altijd gebruikt in combinatie met gewatteerd pantser. Het beschermt tegen snijwonden en scherpe projectielen.
Stenen en beenderen wapens en schilden
De meest betaalbare wapens worden uit steen en beenderen vervaardigd. Dit betreffen dolken, korte zwaarden, harpoenen, speer en pijlkoppen. Deze wapens zijn zeer kwetsbaar en breken snel. Om deze reden worden strijders getraind om met schilden te pareren om hun eigen wapens te sparen en het wapen van de vijand te breken. Dit heeft er tot geleid dat er een grote variatie aan kleine schilden als beukelaars en langwerpige schilden die aan de onderarm worden bevestigd.
Stalen wapens
Net als pantser zijn stalen wapens zeldzaam, maar betaalbaarder. Deze gaan langer mee dan hun stenen soortgenoten en worden door huurlingen van generatie op generatie overgedragen. Strijders gebruiken deze liever op land dan op de rivier met zijn zoute water en worden dan in goed geoliede scheden gedragen.
   Stalen wapens zijn meestal langere wapens. Zwaarden, zoals scimitaren, katteslachters en falchions zijn wijd verspreidt over de winterrivier en dan zijn er nog de Utgardse spatha’s die wereldberoemd zijn. Korte paalwapens, zoals hellebaarden en partizanen (eikenbladvormige driepuntige speren) worden meestal alleen door de militaire elite troepen gedragen.
   De meest voorkomende stalen wapens blijven toch de gereedschappen die de bemanningsleden dagelijks gebruiken op de schepen.

Afstandswapens
‘Leef bij het zwaard. Sterf door een kiezel.’
   - Slingeraars gezegde
De meest voorkomende afstandswapens zijn stafslingers en handslingers waarmee loden of stenen op de vijand worden geworpen met dodelijke precisie. Stafslingers zijn goedkoop en kunnen door iedereen, zonder veel oefening, worden gehanteerd. Handslingers zijn goedkoop in de aanschaf, maar moeilijk om te beheersen. Desondanks zijn handslingeraars gewilde huurtroepen vanwege hun precisie.
   Andere afstandswapens zijn werpsperen en harpoenen, maar zijn minder populair als krijgswapens. Ze zijn kostbaar, groot en minder effectief dan de goedkopere slingers. Toch zijn ze aan boord van alle schepen te vinden om de grotere roofdieren op de winterrivier de baas te kunnen.
   Hand- en kruisbogen zijn voornamelijk op het land te vinden. Het vochtige klimaat op de winterrivier is slecht voor het dure hout waarvan deze worden vervaardigd. Daarnaast vereisen handbogen veel kracht en training voordat deze effectief kunnen worden gehanteerd.














PINGUÏNHAAI, HEMELDRAAK EN ANDERE BEESTEN


PINGUÏNHAAI





HEMELDRAAK








Verhalen van deelnemers

Santhir door Jannie de Zeeuw
Het sneeuwspookmeisje door Tais Teng
Paulo's eind door Marieke Frankema
Miléna, het havenhoertje door Astrid Lecomte
Verloren en herwonnen door Iris Versluis
Het recht van de sterksteMuhad Adir - Jannie de Zeeuw
Marysa's val
Servalle- Marieke Frankema
Zilvertands onbehagenMuhad Adir - Okke
Welkom, vreemdeling Incagrad
- Marie-José Jansen
De diepste verbintenis – Incagrad - Marie-José Jansen
De zachte hand – Incagrad - Marie-José Jansen

DOORGEEFVERHALEN

Afgezaagd – Servalle door Marieke-Tais-Alex
Als een Behemoth in de branding – Servalle -Iris – Simone – Marieke
Een koude ontvangst
– Mahid Adir
De prins en de scheepsbouwer
-Muhad Adhir door Jannie-
Haar als zilveren maanlicht – Utgard – Simone – Marieke - Tais
Valeria in rood – Incagrad  door Diana -

Waar de sneeuwbezweerders hun warmte vandaan halen - Utgard – Tais – Alex – Jannie

Een ontdekking die de wereld van Santhir kan veranderen,
een Muhad Adir microverhaal door Jannie de Zeeuw

De matheid in Santhir's ogen had plaats gemaakt voor verwondering. De eindeloze gangen achter de watervallen hadden hem deze keer naar een echte schat geleid.

De schittering, afkomstig van de boeg van een gigantisch witzilveren schip, deed de omliggende bergwanden in ontelbare kleuren uitbarsten. Honderden lichamen glommen van het zweet en bewogen zich ijverig tussen de bergen adamantium en stapels kristalhout door. Zijden zijldoeken werden bewerkt en meters tot touwen gevlochten sneeuwtrollenhaar werden omhoog gehesen. De jongen keek zijn ogen uit. Zoveel waardevolle spullen bij elkaar; wat een kans voor de roverszoon!

Santhir was een jongen van weinig woorden. Maar nu had hij reden om te spreken. Hij kroop achteruit weg van zijn uitkijkpunt, terug naar de nauwe opening in de rotswand. Pas toen hij weer rechtop kon staan, in de vertrouwde koelte van het labyrint, glibberde hij zo snel als hij kon terug naar huis. Nu zou zijn vader wel naar hem moeten luisteren.

Als jongste in het gezin had Santhir het flink te verduren. Maar met opgeheven hoofd onderging hij de meest vervelende klusjes, alsof hij zijn kans afwachtte. Zijn twee broers die veel ouder waren dan Santhir hadden hem vaak zitten jennen. Maar het stilzwijgen van Santhir werkte hen op de zenuwen en de laatste maanden negeerden ze hem volledig.

Er gleed een glimlach over het gezicht van Santhir en zijn ogen schitterden. Dit was zijn kans. Door de vondst van de schat – waarvan de werkelijke betekenis en de gevolgen van bekendmaking hem waarschijnlijk ver te boven gingen – kon hij zijn vader bewijzen een waardige roverszoon te zijn.

Santhir liet zich soepeltjes van een groot rotsblok afglijden, kwam stevig op beide voeten neer en zette het een stuk op een lopen. Zijn voetstappen echode door de grot. In zijn enthousiasme lette hij niet op, stootte zijn hoofd met een vaart tegen een stalactiet en viel morsdood neer.


Het Sneeuwspookmeisje,
 een Utgard microverhaal van Tais Teng

Het was de achtste nacht. Lers zat op de vensterbank, met zijn benen buiten het raam, en zuchtte. De poolnacht boven Utgard was gevuld met noorderlicht en twinkeloze sterren. Tussen die wapperende gordijnen van hitteloos vuur dartelden draken. Lers negeerde hen: zijn blik was op de tegenoverliggende oever gericht. Op het minuscule figuurtje waarvan Lers intussen elk detail kende.

Het sneeuwspookmeisje was zes dagen geleden voor het eerst zijn dromen binnengewandeld.
'Ik heet Yilore van de Eindeloze Rijpvelden,' zei ze. Haar stem klonk als de wind in de manshoge ijsbloemen langs de trap naar de ijsgiganten. Kil, poolkoud en tegelijk zo melodieus. Een ruk met haar hoofd liet haar zilveren lokken zwieren. `Vind je me aantrekkelijk?
'Je bent, je bent... beeldschoon,' stamelde Lers en meteen daarop dacht hij; ik stotter verdomme zelfs in een natte droom! En de ergernis was zo groot geweest dat hij bijna ontwaakte.
'Goed,' zei Yilore. 'Smacht naar me. Droom van je handen op mijn glinterende borsten. Hoe mijn lippen onder de jouwe zullen voelen, veerkrachtig als het vel van een huwelijkstrom en tintelend.'
'Wat wil je?'
Het sneeuwspook lachte. 'Jou. Ik wil je diep en hard in mijn lijf voelen tot ik ik het uitschreeuw van genot. Daarna zal ik je nek breken en al het bloed uit je aderen zuigen. Je botten pas in in elkaar als palen voor de wintertent die ik met jouw gelooide vel zal bekleden.'
'Je bent wel erg eerlijk,' zei Lers. 'Met jou door de sneeuw rollen, lijkt me heerlijk maar de rest bevalt me toch minder.'
'Het vrouwtje van de bidsprinkhaan verslindt haar man na de daad en ik heb nog nooit een sprinkhaan horen klagen.' Ze sloeg haar armen om hem heen, kuste hem. Hij kon haar opstaande tepels tegen zijn borst voelen schuren en het meisje was warm, goddelijk warm. Absoluut niet wat je van een sneeuwspook zou verwachten. Yilore rook naar de blauwe gentianen die aan de voet van de gletsjers groeiden, gentianen en okergeel mos.
'Ah,' grinnikte ze, 'je vind me dus toch aardig.' Ze streelde zijn penis. `Palen liegen niet en die van jou zou een walrus niet misstaan.'

Lers ouders waren nieuwkomers, volbloed mensen uit het verre Sevalle en door zijn ouders stroomde geen druppel sneeuwspokenbloed. Natuurlijk haalden de meisjes van zijn wijk hun elegante bleke neusjes voor hem op: dit was de eerste keer dat een vrouw hem wilde kussen, ook al was het maar in een droom..

Yilore liet zich op hem neer en begon ritmisch te bewegen. Ze had dit duidelijk eerder gedaan. Lers rug kromde zich als een dwergenboog en alle woorden woeien uit zijn hoofd weg. Hij kon enkel nog kreunen. Laat dit doorgaan, nooit stoppen. Nooit. Zijn vingertoppen werden zo gevoelig dat hij de poriën op haar witsatijnen huid kon voelen.
'Yilore, Yilore.' Haar naam ratelde in zijn keel en ze giechelde, beet speels in zijn oorlel.
Lers orgasme dreunde als een lawine door heel zijn lijf en liet hem slap als een kluwen zeewier achter.Yilore kwam overeind. `Dit was maar een droom, ' zei ze. 'Een doffe reflectie van de werkelijkheid. Als je me echt in je armen houdt...' Ze stapte achteruit en huppelde door het open raam weg over een sliert van noorderlicht.

Lers ogen sprongen open en hij zag haar op een sneeuwbank aan de andere oever staan. Het meisje wuifde, loste op. Lers knipperde met zijn ogen. Ik slaap nog half, maakte hij zichzelf wijs. Dat ik haar daar zag, dat was enkel een droomflard.
In de kamer hing de geur van gletjerbloemen en op de granieten vloer stonden voetafdrukken in rijp. De omtrekken van een oneindig bevallige meisjesvoet. En zijn linker oorlelletje klopte en bonsde.

De volgende nacht sloot hij zijn ogen in een vreemde stemming, een mengeling van doodsangst en gretigheid. Yilore verscheen niet in zijn dromen. Toen hij echter omstreeks middernacht opstond om in zijn plaspot te wateren, dwaalde zijn blik af naar het raam. Of dwalen was niet het juiste woord, een miniem rukje aan zijn wimpers, een zuigende druk op zijn oogbollen.
Aan de overkant van de Winterrivier stond een bevallig figuurtje. Ze wenkte hem, twee keer, drie keer en toen lagen de sneeuwbanken weer leeg en verlaten in het sterlicht.

Een week verstreek en onder Lers ogen verschenen grijze wallen. Elke passerende vrouw deed hem aan het sneeuwmeisje denken en zelfs de sneeuw onder zijn bontlaarzen knerspte bij elke stap haar naam uit. Dit kon zo niet doorgaan.

De bejaarde sjamaan Wulf vroeg een handvol ijswormeieren voor hij zelfs maar naar Lers wilde luisteren.
'Een sneeuwspook dus,' knikte Wulf voor Lers een woord kon uitbrengen, maar daar was hij ook een sjamaan voor. 'Ja , die dames zijn allemaal hoogst onbetrouwbaar. Geen haar beter dan lamia's en vampiers. Tuk op mensenzaad en bloed.' Hij wreef over zijn kale kanar, trok aan zijn grijze hangsnor en keek Lers toen recht in de ogen. `Wat is precies je klacht?'
'Ik ben bang dat ik op een nacht een kajak pak en naar de andere oever roei. Dan vermoordt ze me.'
'Na je de nacht van je leven gegeven te hebben,' zei de sjamaan. 'Geloof me, die meiden zijn heet en wat is er mis met een kort maar extatisch leven? Heel wat helden zouden geen seconde aarzelen als een sneeuwspook ze wenkte. Ze zag duidelijk wat in je, toch? Dat ze niet alleen je bloed maar ook je zaad wilde.'
'Ik ben geen held,' zei Lers. 'Ik heb niks tegen een lang en comfortabel leven. Als een schatrijke koopman bijvoorbeeld. De walrus die lui in de warme zon doezelt, met een maag voor zalmen, trek me meer aan dan een fiere veelvraat met een vacht vol trotse littekens.'
'Dat kost je dan nog twee handenvol eieren.' Wulf trok een lade open. 'Hang dit snoer met fossiele schelpen om. Zodra je haar stem hoort, zullen je voeten aan de vloer vastvriezen en kun je geen stap meer zetten. Dat zou genoeg moeten zijn.
`Bedankt. Je hebt waarschijnlijk mijn leven gered.'
'Het leven van een vadsige koopman.' De sjamaan snoof. 'Je begrijpt niet wat je mist. Als ik half zo oud als jou was, nou, dan wist ik wel.'

Die nacht wekte haar stem hem uit het diepst van zijn slaap. Ze sprak zijn naam uit en de klanken haakten zich in iedere winding van zijn brein, trokken hem rechtovereind in bed als een marionet aan onzichtbare touwtjes. Zodra zijn voeten de vloer raakten, waaierde een kring van ijs uit en vroren zijn voetzolen pardoes vast aan de tegels. Ze riep hem een tweede keer en Lers rukte zijn linkervoet zo hard los dat een reep bevroren huid achterbleef. Zodra zijn voet echter neerkwam, kitte het magische ijs hem weer vast.

Yilore riep hem een derde keer en toen verwoei ze tot een sneeuwvlaag.


'En?' vroeg de sjamaan de volgende ochtend toen Lers langs zijn altaar hinkte. 'Werkte het een beetje?'
'Ik vroor aan de vloer vast. Ik kon geen stap zetten.'
'Het blijft eeuwig zonde,' mopperde de sjamaan. 'Geen pit meer, die jeugd van tegenwoordig.' Hij liet het gordijn van zijn offerruimte achter zich dichtvallen.

Die nacht werd hij precies om middernacht wakker en lag hij met gespitste oren onder de wollen dekens. Buiten was het zo stil dat hij het noorderlicht kon horen suizelen en klikken. Niemand riep zijn naam. Om half een kon hij niet langer aan en stond hij en snelde naar het raam. Zijn voeten vertoonde niet de minste neiging aan de vloer vast te vriezen. Yilore stond aan de overkant van de rivier en haar zilveren haar golfde. Ze omhelsde Wulf, de sjamaan die blijkbaar toch minder bejaard was dan hij eruit zag.
Lers stommelde terug naar zijn bed, kneep zijn ogen stijf dicht. 'Je begrijpt niet wat je mist,' had Wulf gezegd. Het probleem was dat Lers dat nu prima begreep.

Later wordt Lers inderdaad een koopman, een koopman zo onbetamelijk rijk dat een van de zilverharige buurmeisjes ten slotte toestemt hem te huwen. Briget is beslist beeldschoon, voor een mens met niet meer dan een paar druppels sneeuwspokenbloed dan, maar ze haalt het natuurlijk niet bij Yilore. Nadat ze hem twee dochters en een zoon gebaard heeft, brengen ze nacht voortaan door in gescheiden slaapkamers.
Te middernacht kun je een olielampje in het raam van de meesterkoopman zien branden. Lers zit met zijn benen buitenboord in het open raam. Hij tuurt naar de verste oever en zucht, een zucht die helemaal uit de bodem van zijn lillende buik lijkt te komen.


Paulo's eind,
een Servalle microverhaaltje door Marieke
Frankema

Het licht van de ondergaande zon twinkelt roze in het water van de baai. In de verte kun je de golven zien die zijn veroorzaakt door een grazende behemoth. Als je goed kijkt, kun je zijn vorm nog herkennen.
Van een terras verderop in de waterstraat klinkt muziek, verstoord door het geschreeuw van een omhooggevallen regisseur die zijn dag niet heeft.
Paulo heeft het allemaal al eerder gehoord. Hij sluit zijn ogen, leunt achterover tegen de zijkant van zijn gondel en laat zijn benen aan de andere kant over de rand bungelen.
Het leven is goed. De zon streelt zijn wangen en neus en kietelt zijn tenen.
Daar voelt het vreemd genoeg een beetje nattig.
Nog voor Paulo zijn ogen kan openen om te kijken hoe dat mogelijk is, sleurt een inktvis hem aan zijn voeten de diepte in.
Hij ziet nog net dat het dier helder geel is, de favoriete kleur van de familie Sillari, waar Paulo onlangs een akkefietje mee had over het vervoeren van een bijzonder rijke en vooral mooie klant.

Vlak voordat hij zijn bewustzijn verliest, verschijnt er een brede grijns op zijn gezicht. Hij heeft altijd geweten dat hij pas zou sterven als hij het beste meisje van Servalle had gehad. Als hij toen niet had volhard in zijn wens haar te vervoeren, dan zou hij zich nu niet tien meter onder water bevinden, maar dan had hij haar ook nooit bemind.
Haar beeld verschijnt op zijn netvlies.
 Hij sterft gelukkig.

Miléna, het havenhoertje,
een Incagrad microverhaaltje van Astrid Lecomte.

 

De steeg in het havenkwartier baadde in de gloed van zachtroze verlichting. De werktijden van Miléna waren ’s avonds en ’s nachts. Het was soms lastig met vriendinnen af te spreken Desalniettemin zou ze niet willen ruilen met hen. Een stukje vrijheid, weelde, aandacht en natuurlijk de seks, dat zou ze nooit opgeven!

De mooie blondine stapte het luxe etablissement, De Děvka in. Een dikke dame met een flink decoleté op vrij zicht tentoongesteld, stond achter de bar.

‘Goedenavond madame de Gruby.’

‘Milena! Meisje, kom binnen, kom binnen. Hij zit al een uur op jou te wachten, blondynka.’

Milena lachte madame de Gruby hartelijk toe. ‘Ja, vanavond is zijn laatste avond. Morgen varen ze uit. De maand is omgevlogen en ik heb niets te klagen gehad.

Je zal hem wel gaan missen, meid.’ Uit een kast haalde Gruby de werkkleding en attributen van Miléna tevoorschijn. Met een harde klap zette ze een kistje op de bar.

De darovat, je giften, alles erin hè.’

‘Natuurlijk! Heb ik het ooit niet gedaan, soms?’ Miléna greep beledigd haar spullen bij elkaar en vertrok. Stomme dikke troela!

 

Een hoogpolig rood tapijt in de gang dempte haar voetstappen. Deze was niet geluiddicht te krijgen. Gekreun, gehijg en het zo nu en dan klappen van een zweep, waren de gebruikelijke nachtelijke geluiden. Milena was er aan gewend. Ze liep rustig door, de geuren en klanken in haar opnemend. voorbereiding op een goede werknacht.

 

 

In een minuscuul ragfijn blauw kleedje, stapte ze met een verleidelijke glimlach haar kamer binnen. De kaperskapitein die haar al een maand bezocht veerde op. Hij klapte verrukt in zijn handen.

Miléna! Mijn schone verleidster. Bij de ballen van Madhi - bij de aanroeping van zijn god hief hij zijn armen demonstratief in de lucht- wat zie je er weer verrukkelijk uit vanavond!

‘Heb je iets voor mij meegenomen?’ Ze boog diep voorover en gaf hem een kusje op zijn voorhoofd. De kapitein drukte zijn gezicht tussen haar borsten en snoof haar parfum op. Ze trapte hem zachtjes achterover op het bed en ging schrijlings op hem zitten.

‘Geef op piraat.’ Ze liefkoosde het enorme litteken op zijn wang. Blozend gaf hij haar een pakje.

‘Oh!’ Nu was het Miléna die verrukt keek. ‘Een ijspookhaar!’

Het kostbaarheid ging direct in het kistje. Deze maand was ze zeker nummer één! Geen hoer in Incagrad die hier tegen op kon. Helena zou trots op haar zijn.

De kaper greep plots haar arm stevig vast. Zijn gezicht stond ernstig.

‘Je moet met mij mee Miléna, je hebt het beloofd, ik heb je alles gegeven.’ Smekend keek de piraat het hoertje aan.

Natuurlijk had hij haar alles gegeven! Milena was niet de eerste de beste hoer van de havens.

‘Oh Shaitan, mijn kaperkapitein... Dramatisch wende ze haar hoofd af.

‘Je bent meer waard, mijn liefste. De gedachte dat er straks een andere vent jou..’

Genoeg nu !

Miléna kuste hem vol op de mond en scheurde zijn hemd open. Wat ze zag beviel haar allermeest. Ze hield van tanige kerels. Hoe meer littekens, hoe ruiger en dus des te beter.

Ze gaf de kapitein waar ze zelf al de hele avond zin in had, en hij lag al snel afgepeigerd te ronken. Zachtjes doorzocht ze zijn spullen, maar vond niks kostbaars meer.

Hij kreeg nog een klein kusje op zijn kruin, voordat ze vertrok. Op naar de volgende klant.

Lieve sukkel dat je er bent. Ja ze hield van haar werk!


Verloren en herwonnen
 een Servalle verhaal van Iris Versluis

Brizio haalde met een snelle beweging uit naar zijn tegenstander. Zijn korte zwaard suisde rakelings langs het oor van de gezette man. Brizio grijnsde. De man zette de aanval in. Hij stormde op Brizio af, zijn lange zwaard als een stormram naar voren gestoken. Met een soepele beweging ontweek Brizio het zwaard en gaf de man een flink klap op zijn rug. De man stortte neer op het dek, met als gevolg wilde schommelingen van de kleine boot waarop ze zich bevonden. Brizio greep de mast vast en stak met zijn andere hand zijn kromzwaard in de lucht.
  ‘De overwinning is nabij! Waar is mijn geliefde Allessandra?
   Het publiek begon luid te joelen toen Allessandra op een elegante boot het Aquanon Grande in kwam varen. De eerste klanken van het Brizio´s liefdeslied voor Allessandra galmden door het gigantische water theater.
   Brizio zong zijn lied vol overtuiging. Hij genoot van de reactie van het publiek, jonge meisjes staarden hem zwijmelend aan en bij de oudere dames kwamen overal zakdoekjes tevoorschijn. Aan het einde van het lied nam Brizio met een diepe buiging de staande ovatie in ontvangst.

Brizio bladerde door de stapel liefdesverklaringen die hij zoals altijd na iedere voorstelling ontving. Afzender Giorgia, afzender Giorgia, nog een van Giorgia. Hij zuchtte, die meid wist van geen ophouden. Hij gooide de stapel op zijn grimetafel, het beantwoorden kon wel tot morgen wachten. Vannacht was het tijd voor liefde en wijn.
   ‘Ga je mee naar de Rode Loper, een afzakkertje halen?’ Zijn tegenspeelster keek Brizio vragend aan.
   ‘Gaan jullie maar vast, ik kom later. Die knapperd daar wil graag een persoonlijke ontmoeting.’ Hij knipoogde terwijl hij in de richting wees van de jongeman die op hem stond te wachten. Zijn rijk geborduurde tuniek van groene stof verraadde zijn hoge afkomst.
   ‘Prima, zien we je later wel.’ Ze knipoogde terug. ‘Zo’n rijke vangst kun je natuurlijk niet laten wachten.’
   Brizio gebaarde naar de jongeman. ‘Kom, wees niet verlegen. Je huisintkvis kun je op het kussen naast die stoel neerleggen.’ Het groene beestje nestelde zich tevreden op het kussen terwijl Brizio de jongeman naar zich toetrok.

Brizio deed de deur van zijn kleedkamer op slot en groette de toneelmeester. Zijn voetstappen galmden door het bijna verlaten theater. De ziltige geur van het zeewater drong zijn neusgaten binnen. Het was een mooie voorstelling geweest, met een nog mooier einde. De rijke jongeman was tien minuten geleden vertrokken. Brizio wist niet eens zijn naam, maar dat gaf  ook niet. Dergelijke liefdes met jongemannen van goede afkomst konden maar beter geheim blijven. Heren van de rijke handelshuizen hielden niet van zonen die er relaties op na hielden met mannelijke acteurs ver beneden hun stand.
   De laatste zonnestralen van die dag wierpen een gouden gloed over de stad. Brizio kuierde op zijn gemak door de stille straten op weg naar de Rode Loper. Zijn adem stokte toen er iets rakelings langs zijn oor suisde. Een kreet weerklonk. Een dikke man viel voorover. Een pijl stak uit zijn rug. Rennende voetstappen klonken achter Brizio. Een man in het zwart gekleed rende hem voorbij, in zijn vlucht een boog voor de voeten van Brizio neergooiend. Brizio staarde een moment naar de boog. Wat was hier aan de hand? Hij vestigde zijn blik weer op de man. Deze probeerde overeind te krabbelen. De man keek hem opeens recht aan. Brizio keek weer naar de boog. Oh nee! Hij zette het op een lopen maar botste bijna direct tegen een agent aan.
   ‘Zo, een heterdaadje.’ De tentakels van de waakinktvis wikkelden zich strak rond Brizio’s lichaam.
   ‘Nee, dit is een misverstand, ik heb het alleen maar zien gebeuren. Iemand gooide die boog voor mijn voeten neer. Echt, u moet me geloven.’  Paniek overviel Brizio, dit kon toch niet waar zijn.
   ‘Natuurlijk jongeman, en ik ben de Matrone van Servalle. Kom mee, we gaan naar het bureau.’

 De cel waar Brizio in belande was warm en stonk naar zweet. Hij schopte tegen de tralies. ‘Auw!’ Die verdomde tralies gaven niet mee.
   ‘Wat een lekker ding is er nu in mijn cel beland.’ Brizio draaide zich om en keek recht in het blozende gezicht van een dikke vrouw. Ze was nog breder en vierkanter dan de gemiddelde stratenmaker in Servalle. ‘Kom maar bij mama.’ De vrouw likte aan haar lippen. Brizio drukte zich tegen de tralies aan, zover mogelijk weg van de graaiende vingers van de vrouw. Hij dacht koortsachtig na, hij was een acteur, hij kon zich hier wel uit praten.
   ‘Dat lijkt me geen goed idee mevrouw. Ik…uh’ Hij graaide naar het setje pillen in zijn zak. Hij had er altijd een paar bij zich. “Acteurs”pillen werden ze in de volksmond genoemd. Hij liet de pillen door zijn vingers glijden, vierkant en glad, tien minuten morsdood, klein en stroef, een onbedaarlijke huilbui, ovaalvormig,  drie uur lang een vreselijke ziekte. Mannagia! Waarom had hij juist nu geen Incognita pillen bij zich. Een uiterlijke verandering naar een lelijke oude man of puisterige puber zou hem bijzonder goed uitkomen. Die Incognita pillen waren ook zo verrekte duur. Hij haalde de ovaalvormige pil uit het zakje, dan maar een vreselijke ziekte. Hij wurmde zich langs de vrouw en draaide zijn hoofd weg terwijl hij de pil inslikte.
   ‘Zeg op, wat is er aan de hand?’ vroeg de vrouw.
   ‘Ik heb secumba, heel besmettelijk.’
   Ze deinsde een stukje naar achteren. secumba werd bij het minste lichamelijk contact overgedragen.
   Plots begon de vrouw te lachen. ‘Ik geloof er niks van, een groot acteur als jij met secumba? Laat me niet lachen, dat betekent het einde van carrière. Je bent een groentje, dat is het! Je voelt je ongemakkelijk met zoveel vrouwelijkheid in de buurt.’ Ter illustratie wiegde ze met haar enorme heupen. ‘Kom maar hoor, ik leer je de fijne kneepjes van het vak.’ Ze knipoogde en trok Brizio’s tuniek naar boven. Haar ogen werden groot toen ze de rode bulten op zijn buik zag. De pillen hadden hun werk goed gedaan.
   ‘Wat heb jij?’ klonk een vragende stem. Brizio en de vrouw draaiden zich beiden om naar de bewaker die plotseling voor de tralies was verschenen.
   Nog voordat Brizio kon antwoorden was de vrouw hem voor. ‘secumba, ongelofelijk, hè. Acteur Brizio Lorenzo heeft secumba.’
   De bewaker lachte, ‘een nieuwtje waar mijn vrouw van zal gaan smullen. Die doet niet liever dan roddelen over dit soort zaken.’
   Brizo greep in paniek de tralies vast. ‘Nee, alsjeblieft, houd het geheim, ik smeek je.’
   ‘En waarom zou ik dat doen jongen? Het spijt me voor je, maar ik ga mijn vrouw de avond van haar leven bezorgen.’ Met een brede grijns draaide de bewaker zich om en liep weg.
   Brizio zakte neer op het bankje in de cel. Zijn leven was in minder dan twee uur volledig verwoest. Als hij al uit deze cel kwam zou hij het lachertje van Servalle zijn. Zijn carrière naar de eeuwige jachtvelden, iedere hoop op liefde vervlogen.

Drie dagen en twee uur, zo lang had Brizio in de cel gezeten. Bij gebrek aan bewijs hadden ze hem vrijgelaten. Zodra hij twee stappen buiten had gezet was het gefluister achter zijn rug begonnen. De wijzende vingers, het gegrinnik, de quasi onschuldige blikken als hij terugstaarde. Na tien mislukte audities was de hoop dat hij ooit nog een rol zou krijgen in het Aquanon Grande ook voorgoed vervlogen. Zelfs voor ensemble rollen wilden ze hem niet meer. Waar had hij dit aan verdiend?
   Brizio deinsde achteruit toen er een mes vlak voor zijn voeten belandde.
   ‘Rustig maar!’ riep hij naar de woedend kijkende inktvis die tegenover hem stond. De grote, glazige ogen spraken boekdelen. Hou op met dat gepieker en speel! Brizio raapte het mes op en begon met de jongleer act die hij samen met Incto, zo noemde hij de inktvis, had ingestudeerd. Met het straattheater dat ze opvoerden verdiende Brizio nog een redelijke duit. En daarbij was, hoe triest ook, de gigantische inktvis zijn enige vriend.
   De zon was al bijna onder toen Brizio en Incto samen aan de haven zaten om hun schrale maaltijd te verorberen. De verdiensten waren niet slecht geweest, maar veel meer dan twee vissen voor Incto en een homp kaas met droog brood voor Brizio zat er niet in. 
   Brizio viel bijna voorover de haven in toen Incto wild met zijn armen begon te gebaren.
   ‘Wat heb jij?’ riep Brizio geërgerd uit. Hij staarde in de richting naar waar vier tentakels nu strak wezen. Een klein groen iets probeerde vooruit te komen in de golven. Brizio kneep zijn ogen tot spleetjes. Het leek wel een kleine, groene inktvis. Wat deed een gekleurde inktvis in dit gebied? Kleurinktvissen waren de huisdieren van de rijken, speciaal gefokt om te passen bij de huiskleuren van een handelsfamilie. Incto kon het geploeter van het beestje blijkbaar niet langer aanzien, want hij plonsde het water in. Niet veel later kwam hij weer boven met een klein, bibberend en druipnat groen inktvisje. Brizio vleide zijn jas over het beestje heen. Wat had hem bezield in de rivier te gaan zwemmen? Huisintkvisjes werden meestal schandelijk verwend en overal heen gedragen door hun baasjes en bazinnetjes.
    Brizio staarde een tijdje naar het inktvisje dat met zijn tentakels nu dankbaar Brizio’s jas om zich heentrok. Op de een of andere manier kwam de inktvis Brizio bekend voor. Natuurlijk! Hij stond abrupt op. De inktvis rolde van schrik naar achteren
   ‘Je bent de inktvis van mijn laatste liefde!’ Brizio herinnerde zich die avond maar al te goed, de jongen met zijn fijne groene kleding en groene ogen. Hij had een groen intkvisje bij zich gehad.
   ‘Je bent hier niet bij toeval terechtgekomen, is het niet?’ Brizio keek het beestje hoopvol aan.
   De inktvis stak een tentakel naar voren. Er zat een klein glazen flesje aan gebonden. Met trillende vingers maakte Brizio het flesje los en pielde het briefje eruit. Er rolde ook een rode pil uit het flesje. Hij begon te lezen.

Ik weet dat de roddels niet waar zijn. Gebruik de Incognita pil en onze huisinktvis goed. Wellicht zal ik je ooit weer in andere gedaante treffen.
Je liefde voor één nacht.

Brizio kon het niet geloven, dit was zijn kans! Incto zat hem vanaf een afstandje vragend aan te kijken, het groene inktvisje beschermend in zijn grote tentakels.
   Hij knielde voor Incto neer. ‘Drie dagen, Incto, drie dagen, dan zal alles veranderen.’

Het was gegaan zoals Brizio had verwacht. Twee dagen nadat Incto zich over het groene inktvisje had ontfermd waren de pamfletten overal verschenen. De familie Grenado was hun meest geliefde huisinktvis kwijt. De beloning voor de vinder bedroeg tweehonderd parelmoeren schelpen, genoeg voor een jaarvoorraad Incognita pillen. Genoeg voor een nieuwe identiteit voor Brizio.
   Brizio slikte de rode pil en bekeek zichzelf in een ton water. Zijn zwarte, krullende haar veranderde naar stijl en blond. Zijn bruine ogen verkleurden in een oogwenk naar grijs. Zijn jukbeenderen wat hoger, zijn neus wat groter, maar hij was nog steeds knap om te zien. Zijn onbekende liefde had een mooi uiterlijk voor hem uitgekozen.
   Met Incto en het groene inktvisje aan zijn zijde vertrok hij naar de familie Grenado. De vrouw des huizes deed zelf de deur open en barste direct in snikken uit. Nog geen vijf minuten later stond Brizio tweehonderd parelmoeren schelpen rijker weer buiten.
   ‘Kom Incto, er is vandaag een auditie. Het wordt tijd dat de mysterieuze blonde jongen, Benito Caravicia, zijn debuut gaat maken in het Aquanon Grande!’


Twee maanden later ergens bij een rijke familie in Servalle:
  
   ‘Ik begrijp het niet, Alonzo, Brizio kan toch niet zomaar verdwijnen. Hij was mijn alles, mijn grote liefde.’ Giorgia keek Alonzo met grote, vragende ogen aan.
   Alonzo legde liefkozend een arm om Giorgia schouders. ‘Ik begrijp het ook niet liefje. Maar probeer hem te vergeten, ik ben er toch?’
   Giorgia pakte zijn hand, ‘ja, je hebt misschien ook wel gelijk.’ Ze stond opeens resoluut op. ‘Laten we vanavond samen naar het Aquanon Grande gaan, jij en ik. Ik hoorde dat er een prachtig stuk speelt. Het wordt tijd dat ik verder ga met mijn leven.’
   ‘Wat een fantastisch idee. Ik haal je om zeven uur op vanavond.’
   Grijnzend liep Alonzo naar huis. Eindelijk was het hem gelukt. Giorgia, dochter van één van de rijkste families in Servalle was van hem. Bij de heilige Behemoth, wat had hij gebaald toen Giorgia als een blok voor die acteur Brizio was gevallen. Alonzo was in één klap van potentiële huwelijkskandidaat naar goede vriend gedegradeerd. Maar zijn slimme plan had niet beter kunnen werken. Brizio was niet alleen van moord beschuldigd, dat uilskuiken bleek ook nog secumba te hebben. En nu was Brizio van de aardbodem verdwenen, al twee maanden was er niets van hem vernomen. Het kon werkelijke niet mooier.

   ‘En liefje, vond je het mooi?’ Alonzo legde liefdevol een arm op Giorgia’s schouders. Gedurende heel de voorstelling had ze zitten stralen.
   ‘Het was prachtig. Dankjewel, nu kan ik Brizio vergeten. Hoe heb ik zo stom kunnen zijn…’ Ze staarde een moment dromerig voor zich uit.  ‘Benitio Caravicia is mijn ware liefde, ik voel het in heel mijn lichaam.’
   Alonzo staarde Giorgia ongelovig aan, dit kon toch niet waar zijn…
  

  
Het recht van de sterkste – Muhad Adir -
Jannie de Zeeuw

Muhad Adir was een schitterende stad met zijn wit bepleisterde huizen en gouden koepels. Maar deze oosterse Metropool kon Angélo niet langer bekoren. Simpelweg omdat De Winterrivier lokte.

Zijn halve leven had Angélo aan de lippen van zijn Grootvader gehangen en de reisverhalen van de oude man in zich opgenomen alsware ze van hemzelf. De andere helft van zijn leven bestond uit het eindeloze geklots van de rivier tegen de boeg van De Helena. Een goddelijker geluid bestond er voor hem niet. De reis - die pas acht jaar geleden in Servalle begonnen was - had Grootvader's verhalen nieuw leven ingeblazen en Angélo was vastberaden om De Winterrivier te temmen. Dan kon hij zijn belofte aan de oude man nakomen; zijn eigen kinderen en kleinkinderen verhalen over de wonderen en waanzin van De Winterrivier!


Zuba'ir spiedde vanaf zijn uitkijkpost naar het schip. Zo zag hij ze maar zelden. De Servallaanse zeelui liepen trots over het dek, zich bewust van alle ogen die hen nakeken. De vaandels waar het familiewapen op prijkte, wapperden onverschrokken in de wind terwijl de driemaster de haven uitvoer.

Een dag eerder had Zijne Koninklijke Godheid de Zevende Madhi van Muhad Adir, Zuba'ir ontboden. Er was een schip in de haven welke een uiterst interessante lading bezat. De Grote Madhi had zelfs een uitzonderlijk hoog bod gedaan voor het gekooide sneeuwspookmeisje, maar de kapitein zag het als een belediging om haar geschenk te verkopen. Geen enkel bod zou hoog genoeg zijn en daarmee basta.

Nu was het de taak van de edele Zuba'ir om De Helena in zijn geheel tot eigendom van de Grote Madhi te maken. Met een poel vol getrainde en aan magie onderworpen pinguïnhaaien moest dat geen probleem zijn. De Grote Madhi had niet voor niets om zijn diensten gevraagd.


Angélo zat in kleermakerszit op het dek en draaide zijn gezicht naar de zon. Met gesloten ogen genoot hij van de warmte op zijn huid. Hij voelde hoe het lied van Grootvader vanuit zijn diepste wezen opborrelde en zijn weg vond naar zijn lippen. Een stuk zalmtandivoor draaide tussen zijn vingers terwijl Angélo oude woorden prevelde. Zonder zijn ogen te openen, tastte hij naar zijn gereedschap. Kerf na kerf zag hij voor zijn geestesoog hoe het beeldje vorm kreeg. Een inktvis, natuurlijk, want die maakte hij het mooist.

Hij was nog maar net begonnen toen hij een schaduw over zijn gezicht voelde vallen. Geërgerd opende Angélo zijn ogen. Kapitein Giuseppina glimlachte naar hem.

'Ik zie dat je al weer aan de slag bent gegaan, Angélo. Mooi. Al jouw beeldjes zijn verkocht, weet je.'

'Hmmm.'

'Toch moet ik je vragen om je beeldhouwwerk nog even uit te stellen.'

De jongen fronste, maar zei niets. Angélo zag hoe de kapitein argwanend naar de haven keek, die inmiddels niet meer dan een speldenknop aan de horizon was.

'De reis loopt voorspoedig,' vervolgde ze. 'Iets tè voorspoedig naar mijn idee. Ik had meer tegenstand verwacht van ons aangekondigde vertrek.'

De vrouw keek Angélo nu indringend aan. 'Ik wil dat je bovendeks blijft en je ogen open houdt.'

Met een loom gebaar legde Angélo zijn spullen opzij. 'Goed moeder.'


Vijf zwartglanzende ruggen verschenen beurtelings aan het wateroppervlak. De pinguïnhaaien volgden het schip nu al anderhalve mijl zonder iets te doen. Maar nu werden de beesten wilder. Ze sprongen hoog op - alsof ze de situatie aan boord wilden inschatten - om vervolgens met een flinke klap in het water terug te vallen. Zo sierlijk als deze dertig meter lange beesten konden zijn, zo onbeholpen deden ze nu. En ze kwamen steeds dichterbij.

Angélo en de rest van de bemanning hadden hun positie ingenomen. Ze keken nat en wantrouwend naar de beesten, in afwachting van orders. Angélo wist dat de waterstraat vanaf hier smaller werd om vervolgens scherp zuidwaarts af te buigen. Een ideale plek voor moeilijkheden.


Zuba'ir stond op een klif, waar hij goed zicht had op de scherpe ronding van de rivier. Zijn armen hield hij gestrekt voor zich en met grootse bewegingen joeg hij zijn roofdieren hoog uit het water. Alles wat de glinsterende oogjes opvingen, werd in Zuba'irs geest opgeslagen. Hij koos zijn aanvalshoek.

Als waren ze één wezen, sprongen de drie pinguïnhaaien aan bakboordzijde hoog op uit het water. Maar deze keer niet zijdeling van het schip. Een enorme schok voer door de driemaster.

Bij de tweede schok hoorde zelfs Zuba'ir, die toch zeker een mijl verderop stond, het schip pijnlijk kraken. Zijn mondhoeken krulde. Er kon niet anders dan averij opgelopen zijn.

Twee harpoenen joegen dwars door de spetters, recht op de dichtstbijzijnde pinguïnhaai af. Maar de door magie beschermde dekveren werden nieteens geschampt. Ook een derde harpoen ketste af en verdween in de golven.


Aquarius, de waterbezweerder, had al lang geleden onder dwang van de kapitein, zijn onenigheden met Ventorian, de windbezweerder, laten varen. Ze hadden zelfs hun krachten gebundeld en waren inmiddels zeer bedreven in het oproepen van watermasten. Kolkend en briesend, rees er een enorme watermast op uit de rivier. Het kronkelde naar bakboord met als enige doel de aanvallers te verslinden.


Zuba'ir keek met ontzag naar de kolkende watermassa. Bezweerders die deze bijzondere combinatie van wind en water beheersten, zouden hem nog goed van pas komen.

De twee roofdieren aan stuurboordzijde reageerden op het bevel van hun meester en doken op de watermasten af. Met een reusachtige sprong botsten ze tegen de muur van water. Op dat moment schreeuwde Zuba'ir een krachtige spreuk en de kolon water spatte in miljoenen druppels uiteen.


Aquarius en Ventorian hadden geen tijd om zich te verbazen. Een derde dreun. Luid gekraak. Alom geschreeuw. De bezweerders haastten zich om een nieuwe watermast te maken, maar met schijnbaar hetzelfde gemak spatten de twee pinguïnhaaien erdoorheen.


Angélo was tot halverwege de middelste mast geklommen. Het gedrag van deze pinguïnhaaien was allerminst natuurlijk te noemen. En de watermasten hadden tot dan toe altijd met succes de roofdieren weten te verjagen. Angélo speurde de oevers af en zag zijn vermoedens bevestigd in de vorm van een wijdsgebarende figuur. Hij stond bovenaan een steile rotswand en had duidelijk zijn aandacht op hen gericht.

Kostbare seconden leken op eindeloze minuten. Eindelijk! De kapitein had Angélo zien zwaaien en ze seinde ten teken dat ze hem begrepen had.


Kapitein Giuseppina schreeuwde om boven het tumult uit te komen. ‘Ventorian, Aquarius,’ ze veegde het water uit haar gezicht. Ze zag hoe beide mannen houvast zochten aan de reling en haar vragend aankeken. ‘Daar, op die klif. Stuur er een watermast op af!’


Zuba’ir keek naar het tafereel beneden hem. Het zou niet lang meer duren voor hij zijn mannen het water op kon sturen. Grove stukken hout dreven al op de rivier en de eerste kisten lading zouden spoedig volgen. Tevreden veegde hij de zweetdruppels van zijn voorhoofd.

Maar zijn triomf was van korte duur. Voor hem rees een nieuwe watermast op en met oorverdovend geraas kwam het op Zuba’ir af. Zijn afwerende spreuken deden de kolk wankelen, maar niet versplinteren. Hij had de brute kracht van zijn roofdieren nodig, maar die bevonden zich te ver weg. Zuba’ir hief zijn arm en met een krachtige beweging stootte één van zijn pinguïnhaaien door het wateroppervlak, vlak naast De Helena.


Ongelooflijk,’ mompelde Angélo. Nog nooit had hij een pinguïnhaai zo hoog zien springen. De witte buik van het dier schuurde langs de reling die weerloos versplinterde. Het dek kraakte vervaarlijk onder het enorme gewicht van het roofdier. Het hapte wild om zich heen en vol afgrijzen zag Angélo hoe het beest een van de mannen verscheurde met zijn gezaagtande snavel. Pikzwarte ogen loerden rond en vonden doel. De nagels aan de zwemvliezen krasten over het dek en het dier glibberde op zijn buik richting de bezweerders.

Angélo liet zich uit de mast glijden en greep een ketting. In een poging de pinguïnhaai af te leiden, beukte hij met de ketting op de zwemvliezen. Maar dit leek het dier niet te hinderen.

Angélo schreeuwde naar Ventorian, welke zich voor een ogenblik naar het geweld achter hem omdraaide. Hij gilde. Op nog geen vijf passen afstand van hem hapte vlijmscherpe tanden rond in de lucht. Toen het dier een schrille krijs uitstootte, botste Ventorian van schrik tegen zijn collega.


Onafgebroken werd Zuba'ir gegeseld door de druppels van de watermast. Hij had de grootste moeite staande te blijven en was het zicht op het schip kwijt. Ineens zakte de watermast in elkaar en verdween in de rivier alsof het nooit had bestaan. De man schudde het water uit zijn haren en bekeek vlug de situatie. De onmiskenbare vorm van de pinguïnhaai kroop rond op het dek. Mooi.

Rustig aan liefje,’ gebood Zuba’ir zijn roofdier. In zijn geest doemde het beeld op van twee mannen die in paniek achteruit stommelden. Aan de kleding te zien waren het de bezweerders. ‘Jaag ze overboord, maar dood ze niet.’

De pinguïnhaai spande zijn spieren, maar werd overrompeld door de bemanning. Zuba'ir zag te laat hoe een net over het dier werd geworpen. Wind wervelde om zijn snavel en met een dikke ketting werd de bek voorgoed vastgesnoerd. Het beest spartelde om vrij te komen, maar daardoor kwam het verzwaarde net alleen maar strakker te zitten. De waterbezweerder boog een krachtige straal water naar het beest om zo de mannen te helpen. De pinguïnhaai werd onder luid geschreeuw van boord geduwd.

Zuba’ir vloekte luid. Deze klus begon uit de hand te lopen!


Angélo stond hijgend bij de gesneuvelde reling en zag hoe de pinguïnhaai naar de bodem zonk. De mannen om hem heen schreeuwden triomfantelijk, maar Angélo deelde hun vreugde niet. Er joegen nog vier van die monsters rond het schip en die zouden ze niet op eigen kracht kunnen uitschakelen. Angélo draaide zich om naar de brug en zag dat zijn moeder al naar hem stond te kijken. Ze knikte instemmend. Het was tijd. Deze ellende had lang genoeg geduurd!

Vanonder zijn shirt haalde Angélo een klein fluitje. Een hoog, voor mensenoren niet hoorbaar geluid sneed door lucht en water. Driemaal floot hij. Toen hief hij een gezang aan. Eeuwenoude magische woorden rolden over de rivier en zochten dansend hun weg. Ze paaiden en liefkoosden, smeekten en aanbeden.


Vier pinguïnhaaien zochten elkaar op, maakten vaart en stevenden nu op de gehavende kant van De Helena af.

Houd je gereed!’ werd er geschreeuwd over het dek.

De zwarte ruggen verdwenen onder water om meer vaart te maken. Voor een moment leek het doodstil te worden op de rivier. Niemand durfde geluid te maken en alle ogen waren op het golvende water gericht. Alleen het gezang van Angélo weerklonk. Oprecht en krachtig.

De gele snavels werden zichtbaar en met luid gespetter, sprongen de vier roofdieren uit het water. Iedereen zette zich schrap. Op dat moment steeg er een muur van water op, die de beesten uit hun koers dwongen. Een enorme Kraak rees op vanuit de diepten en slingerde zijn tentakels om de dichtstbijzijnde pinguïnhaai. Acht armen braken moeiteloos door de beschermende bezwering heen en vermorzelden het slachtoffer. De Kraak liet zijn prooi evensnel los als dat hij het gegrepen had. Pijlsnel zwom hij achter zijn tweede prooi aan.

Een luid gejuich steeg op van het schip, als om het machtige dier aan te moedigen.


Aquarius en Ventorian renden naar de brug, waar ze goed zicht hadden op de klif. Een nieuwe watermast raasde recht op de figuur af, die daar nog steeds met uitgestrekte armen stond. Eén pinguïnhaai deed nog een poging om door de watermast heen te springen, maar de Kraak plukte hem uit de lucht, nog voordat zijn snavel de eerste druppels hadden bereikt. De pinguïnhaai beet om zich heen en vond vlees. Met een ijselijk gefluit, verdwenen beide dieren onder water.


Zuba'ir was koppig en wilde zijn nederlaag niet toegeven. Te lang was hij blijven staan op de rots en de watermast had hem gegrepen. Hij tolde en tolde, wist niet meer van boven of beneden. Water en lucht beukten zijn lichaam en slechts op zeldzame momenten wist Zuba'ir kleine beetjes lucht naar binnen te zuigen. Het vocht wat ongewild mee zijn longen in kwam, bezorgde hem hoestbuien. Maar hoesten lukte niet. Het gevecht tussen inademen of uithoesten, maakte dat hij moest kokhalzen. In een wanhopige poging om uit de moordende greep los te komen, proestte hij een spreuk. Het tollen stopte abrupt en de watermast spuwde de man uit, alsof hij een bedorven narwal was.

Zuba'ir tuimelde enkele meters omlaag en kwam hard op de kiezels van de oever terecht. Hoestend en kokkend, draaide hij op zijn gekneusde zij. Het duizelde hem nog, maar het besef dat hij naar de bescherming van de struiken moest gaan, overheerste. Hij sleepte zijn lichaam weg van de rivier, zijn ontbijt vermengd met bloed op de kiezels achterlatend.


Angélo zocht ingespannen de rivier af. Een troebele substantie kleurde de voet van de watermast en Angélo had een bang vermoeden van welk waterwezen dat afkomstig was. Het ijselijke gefluit suisde nog na in zijn oren.

'Daar, bij de achtersteven!' De stem van de jonge matroos sloeg over van opwinding. Angélo rende over het dek om naar de aangewezen plek te kijken.

Nog geen twintig voet achter het schip verschenen grote luchtbellen. Direct daarop spatte de Kraak uit het water. Dreigend hief hij beurtelings zijn tentakels, welke vol bijtwonden zaten. Om hem heen zwommen de twee overgebleven pinguïnhaaien. Hun eens zo gladde verendek was flink gehavend. Ze vielen niet meer aan. Het gemis van opdrachten deed hen twijfelen en onrustig bleven ze rondzwemmen. Ook de Kraak leek af te wachtten, te zwak om beide jagers aan te vallen, te trots om te verdwijnen.

Angélo voelde zijn maag krampen toen de gapende wond op een van de tentakels even zichtbaar werd. Zijn Kraak. Zijn beschermer. Hij moest wat doen.

'De harpoenen, de netten! Doe dan iets!' schreeuwde Angélo. Al gauw suisde de eerste harpoen door de lucht. Andere mannen om hem heen stampten luid op het dek en schreeuwden en joelden en zwaaiden wild met hun armen.

De harpoen trof doel en boorde zich ditmaal diep in zijn slachtoffer. Hoewel de wond niet dodelijk was, krijste de pinguïnhaai onbedaarlijk. Toen ook de watermast hun kant op kwam, doken de pinguïnhaaien onder. De Kraak joeg hen nog enkele meters na, maar minderde al gauw vaart.


De handen van Angélo tintelden onder de aanraking van het weke vlees. De Kraak had op Angélo's verzoek een van zijn armen op het dek gelegd. Nu stond Angélo, samen met zijn moeder, rond de rauw opengereten wond. Angélo sloot zijn ogen en hief een gezang aan. Hij voelde hoe het zachte gefluit van zijn beschermer hem vergezelde in het diepste van zijn wezen. De magie van de Kraak stroomde door hem heen en gaven de oude woorden helende krachten. Beetje bij beetje sloot de wond zich.

Dankbaar boog Angélo zijn hoofd naar de Kraak, en iedereen die zich op het dek bevond volgende zijn voorbeeld. De enorme Kraak liet nog een keer zijn hoge gefluit horen en verdween toen weer naar de diepten van de rivier.


Vanuit het struikgewas had Zuba'ir het tafereel gadegeslagen. Vandaag was hij zijn meerdere tegengekomen. Grimmig besefte hij dat hij net zo goed had kunnen sterven, want in Muhad Adir wachtte hem geen ander lot.




Marysa's val – Servalle- Marieke Frankema

Voor de derde keer loop ik een ronde door het appartement. Het moet mijn thuis worden. Alles moet kloppen vanavond.
Wel fijn dat Pafrem Margoni dit appartement voor me heeft geregeld. Ik moet er niet aan denken om het in mijn eigen appartement te… Nog even niet aan denken. Thuis. Ik moet me thuis voelen. Ik begin weer te ijsberen.
Lizan's aquarium is schoon. Te schoon? Zou het opvallen? Het lijkt nu of ik net vanmiddag haar aquarium heb schoongemaakt. Dat kan natuurlijk. Ja. Weer een beetje informatie voor mijn rol. Lizzy wordt door mij vertroeteld.
Haar ogen volgen me terwijl ik door de kamer banjer. Ze is verbazingwekkend snel aan mij gewend geraakt. Ik merk dat ik ook op haar gesteld ben, hoewel ik haar eerst griezelig vond met al die zuignappen op veel te veel armen. Zou ze honger hebben?
Ik loop naar de keuken en pak een paar kreeftjes uit de kast. Daar heeft ze vast wel zin in. Ze zwemt in ieder geval meteen naar de rand van haar bak en steekt al twee armen boven het water uit. Het lijkt of ze lacht. Misschien kan ik dat straks meenemen, als ik een anekdote nodig heb.
Oh, man, de zenuwen gieren door mijn buik. Het voelt alsof ik een premiere moet spelen, of misschien is het zelfs nog wel heftiger. Ik kijk naar de wijn, die al op tafel klaar staat. Je ziet er niks aan. Niks verraadt dat er… Nee, niet aan denken. Straks krijg ik rode vlekken van de stress. Oh nee! Dat kan nu al zo zijn! Ik ren naar de grote spiegel in de slaapkamer.
Ik zie er perfect uit. Geen rode vlekken. Prachtige jurk. Moet ik deze wel aanhouden? Is het niet zonde als ik deze nooit meer aan kan omdat hij me doet denken aan… Weer die zenuwen. Nee, kom op. Ik ben Marysa Eyelet, ik heb glansrollen gespeeld in alle theaters van Servalle, ik heb de grootsten tot huilen gebracht met mijn spel. Ik ben de minnares van Diamo Margoni, Pafrem van een van de grootste families van landelijk Servalle. Ik heb niets om bang voor te zijn. Ik kijk mezelf recht in de ogen. Koel. Berekenend. Geen gevoelens dan die die ik speel. Ik heb het onder controle.
Mijn haar zit goed. Mijn lippen doe ik straks, als hij er bijna is.
De gedachte aan hem stuurt visjes naar mijn onderbuik. Gio, de mooie man. Ik snap wel dat hij Alexa heeft afgewezen. Ze mag dan een Margoni zijn, ze is lelijk als de nacht en hij… Hij kan elke vrouw krijgen die hij maar hebben wil. En de vrouw zal blij zijn. Als ik denk aan wat hij doet onder de dekens… De visjes vermenigvuldigen zich in rap tempo. Misschien kan ik nog één keer…
Diamo hoeft het niet te weten. En als hij er wel achter komt, dan hoorde het gewoon bij mijn rol, toch? Oh, de gedachte om Gio nog een keer te mogen beminnen. Zijn zwarte haar, zijn slanke heupen, welgevormde borstspieren. Bij de heilige Behemoth, wat een verlies voor de wereld als ik doe wat ik moet doen.
Moet ik het doen? Wat als ik hem gewoon de waarheid vertel? Dan gaan we samen naar de Waterstraten, zoeken een boot met een vriendelijke kapitein die alle begrip heeft voor de situatie. Uiteraard in ruil voor een zakje parelmoer. Ik heb nog wat liggen onder mijn matras in mijn eigen appartement. Dan moeten we even terug naar landelijk Servalle en dan snel weer naar deze buurt. Oh, hoe heerlijk moet het zijn de liefde te bedrijven op de open zee. Gio in het licht van de zonsondergang, dat moet hemels zijn. 
Ergens slaat een klok en ik schrik op uit mijn dagdroom. Ik tel zes slagen, maar heb ik er een paar gemist? Ik kijk uit het raam. De zon kleurt langzaam koperrood. Nee toch zeker, zo laat al! Ik voel de uitwerking van mijn dromen nog in mijn onderbuik, maar het mag niet. Hij kan elk moment hier zijn.
Lizzy knaagt op een kreeftenstaart. Ik laat het maar zo. Dan heeft ze iets om mee te spelen.
De wijn staat op tafel. Ik zet de glazen ernaast nog een keer recht. Alsof ze dat twee keer geleden nog niet stonden. Ik haal de stop van de fles en ruik. Niks bijzonders. Goed dan. Dit moet het zijn. Hij mag komen, het doek mag op.
Ik kijk uit het raam. De gracht voor het huis is rustig. In een steegje aan de overkant zie ik een man staan. Hij komt me bekend voor. Houdt Diamo me in de gaten? Stik! Dan is het hem echt menens met Gio. Alexa moet kapot zijn geweest van zijn afwijzing. Er zijn maar weinig dingen die Diamo Margoni persoonlijk raken en zijn dochter Alexa is zijn grootste zwakte.
Een gondel komt voorvaren. Ik herken Gio meteen. Ongelooflijk, wat doet die man met mijn lichaam! Nog even en mijn knieën begeven het! Stel je niet aan, Marysa. Je bent nu Natalja.
De man in de steeg trekt zich terug in de schaduwen. Zeker weten een Margoni. Stik, stik, dubbel stik.
Ik tel de voetstappen op de trap. Ze zijn sneller dan gemiddeld, hij heeft er zin in. Een bescheiden klopje, hij weet dat ik op hem wacht.
'Gio,' zeg ik als ik de deur open en hem begroet. De blijdschap hoef ik niet te spelen. Ja, ik ga zeker aansturen op intiem contact.
'Natalja, mijn engel.' Hij ruikt heerlijk. Zijn donkere ogen verslinden me. Hij kust me en ik voel de school vissen weer door mijn schoot schieten. Ik wil hem! Ik druk me tegen hem aan, hij omvat mijn borst met zijn hand. Ik wil dat hij nooit meer ophoudt. Zijn andere hand vindt de eerste knoop van mijn jurk. Ik hou mijn adem in om hem meer ruimte te geven. Los. Heerlijk, ga door! Zijn tong verkent mijn hals. Mijn handen zoeken zijn huid. Ik geef me volledig aan hem over. Zaken komen later wel.

We liggen heerlijk naakt tussen de lakens. Ik voel zijn hartslag onder mijn wang. Zijn handen kroelen door mijn haar. Ik zie ons in mijn visioen, samen op een boot op de Winterrivier. Vreemde landen bezoeken. Verschoppelingen, maar wel samen.
Maar de man in de steeg. Hij zal niet de enige zijn. Ik ken Diamo. Hij weet alles. Hij komt overal achter. Misschien kijkt er nu wel iemand door een miniem gaatje in de muur naar ons, hoe we als geliefden tegen elkaar aan liggen.
Ik moet bedenken wat ik moet doen. Heb ik een keus? En wacht even, ga ik alles wat ik heb op het spel zetten voor Gio? Waar ben ik mee bezig? Met Diamo heb ik alles. Hij is rijk, zijn wil is wet. Ik zal alleen nog hoeven spelen voor mijn plezier. Afgelopen met de audities, het op een houtje bijten als er weinig animo is voor de show waar je je met hart en ziel in hebt gestort. Diamo geeft me zekerheid. Hij is geen Gio in bed, maar ik zou hem misschien wat trucjes kunnen leren. En met Diamo weet ik zeker dat ik lang en gelukkig zal leven, vrij van alle zorgen.
'Ik ga me even opfrissen,' zeg ik zachtjes en loop naar de badkamer. 'Eh… Er is wijn in de woonkamer, als je zin hebt…?'
Ik kijk mezelf aan in de spiegel. Ja, ik maak de juiste keuze. Ik laat water over mijn handen lopen, droog ze af en fatsoeneer mijn haar een beetje. Ergens hangt nog een zweempje twijfel. Als ik Gio de waarheid vertel, zouden we dan niet toch? Maar nee. Diamo weet alles. Diamo zal me vinden, opjagen als een dier en doden op een manier die minder genadig is dan gif in de wijn.
Ik hoor Gio in de woonkamer, glas tinkelt. Ik weet het niet, ik kan toch niet… Nee, ik kan niets anders dan doen wat ik moet doen. Ik kijk mezelf nog een keer aan.
'Marysa, ik hoop dat je jezelf nog aan kunt kijken na vanavond,' mompel ik.
Gio zit op de bank. Mijn blik vliegt meteen naar de wijn. Twee glazen, eentje vol, de andere bijna leeg. Stik! Ik heb geen keus meer. Ik probeer naar hem te glimlachen, maar mijn lippen weigeren dienst. Hij zit vreemd, een soort van onderuitgezakt. Gaat het zo snel?
'Wat is er met me? Wat heb je gedaan?'
'Niets,' zeg ik. Ik zet mijn onschuldige en tegelijkertijd bezorgde blik op. Ik heb me nog nooit zo afschuwelijk gevoeld bij het acteren. 'Voel je je niet goed?'
'Nee, ik voel me afschuwelijk. Hoe… De wijn… Hij proefde vreemd.'
Ik zie zijn adem moeilijker gaan. Ik ben misselijk, ik voel hoe spijt mijn ingewanden verteert. Dit gevoel moet ik onthouden, dit kan ik nog gebruiken. Lizzy spettert met water. Ik zie het wel, maar het dringt niet door.
Er parelt een zweetdruppel op zijn voorhoofd. Voordat ik het besef zit ik naast hem, en veeg  de druppel weg met een teder gebaar.
Ik heb gedaan wat ik moest doen. Diamo zal trots op me zijn. Toch voel ik een brok in mijn keel. Gio, ik wil je niet kwijt. Kan ik hem bij me houden? Is er een manier om hem nog te redden? Hoe lang duurt het voordat het gif de genadeslag geeft, is er nog tijd?
Ik voel een steek in mijn onderbuik. Ik kijk verrast omlaag. Gio houdt een glanzend voorwerp vast. Een mes. Het lemmet is verdwenen. In mijn buik. Ik kijk hem verschrikt aan. Hij kijkt grimmig terug. Nee, zo mag hij niet kijken. Gio, jij moet mooi blijven!
De pijn wordt erger. Ik voel warmte zich verspreiden over mijn benen. Vochtig. Ik bloed. Gio kijkt me aan alsof ik afval ben. Nee, Gio, het was niet mijn… Alsjeblieft…
'Jullie plannetje is mislukt,' fluistert hij. Zijn gezicht is zo dicht bij dat van mij, maar ik voel geen enkele opwinding meer. Hij haat me. Dat steekt erger dan het mes. Ik wil zo veel tegen hem zeggen, maar ik kan geen geluid uit mijn keel krijgen.
'Jammer voor je dat ik de wijn niet echt heb opgedronken. Arme. lelijke Alexa Margoni. Ze houdt zo veel van mij dat ze me nu zelfs redt uit de wraak van haar familie.'
Alexa? Maar hoe…
'Ze schreef me wat jij en de Pafrem van plan waren. Dus heb ik mijn eigen plannetje getrokken. Je maakte het me erg makkelijk, Natalja. Of moet ik Marysa zeggen?'
Ik merk dat ik mijn grip op de realiteit verlies. Een zwart gat wacht op mij, ik glij er steeds iets dieper in weg.
'Wel jammer. Je bent een lekker diertje. Ben blij dat ik je nog eens mocht bezitten.'
Nog één keer zijn ogen zien. Ik zie verloren dromen. Ik val.


Zilvertands onbehagen – Muhad Adir - Okke


‘Effendi! Bij mij krijgt u de beste prijs voor uw handelswaar!’ De vingers van de koopman trokken aan de mouwen van Korst Zilvertand, kapitein van de Profijt. De zon brandde op Zilvertands schouders; het lawaai in de bazaar was oorverdovend, de geur van rottend schapenvlees was overweldigend en dit was al de zevende koopman die hem aanklampte. Maar Zilvertand onderdrukte de neiging om de vingers weg te slaan; met een korzelig gemoed is het slecht zakendoen. Hij was verantwoordelijk voor de Profijt, haar lading en zijn gezin aan boord. De bazaar van Muhad Adir bood ongekende mogelijkheden voor een oplettend koopman. Hij zou Muhad Adir pas verlaten zodra zijn schip een profijtelijke lading in haar ruim had. Het zou onvergeeflijk zijn als hij zich door de hitte of lokale gebruiken van de wijs zou laten brengen.
Zuchtend hield Zilvertand zijn pas in en monsterde de koopman die hem had aangesproken. Hij zag een breedgeschouderde gestalte met een donkere huidskleur en overdadig behaarde armen, een onmiskenbaar teken van een avontuurtje van één van zijn voorouders met een bergtrol. De ogen van de koopman leken ook niet geheel menselijk: ze stonden abnormaal scheef en glansden met een gouden gloed in het diffuse licht van de bazaar. Een grijns onthulde enkel bruine stompjes, niet het ivoor wat Zilvertand verwachtte.
‘Koopman, zeg mij waarom ik zaken met u zou willen doen,’ mompelde Zilvertand.
‘Ach, effendi, uw wijsheid evenaart die van de Mahdi!’ De koopman danste van vreugde, trok Zilvertand zijn winkel in en duwde hem in een stapel kussens. ‘Mijn naam is Ibrahim El Boudifi.’ De koopman maakte een diepe buiging. ‘Achterneef in de vierde graad van onze wijze Mahdi en beëdigd chroniqueur van zijn dynastie. Uit tijdverdrijf bezit ik tevens een bescheiden nering: El Boudifi Import & Export.’ Op zijn vingerknip bracht een meisje een dienblad met een zilveren theepot en kunstig bewerkte glazen. ‘Eerst drinken wij thee, dan praten wij over handel.’
Het was koel in de winkel en Zilvertand was blij dat hij het stof van de bazaar weg kon spoelen. Zo onopvallend mogelijk liet hij zijn blikken door de winkel dwalen terwijl El Boudifi de voordelen van het zakendoen met zijn handelshuis opsomde. Zilvertand zag wandtapijten, koperwerk, door bergtrollen uitgehakte standbeelden, allerhande textiel en een vitrine wiens inhoud het zonlicht in blauwe stralen weerspiegelde. Zilvertand vermoedde dat de vitrine adamantium tentoonstelde. Hij likte zijn lippen. Als hij met El Boudifi’s koopwaar heelhuids Utgard wist te bereiken, dan kon hij eindelijk het laadvermogen van de Profijt vergroten. Wellicht zelfs een eigen kajuit voor zijn dochter Karen laten timmeren, die ze tegen die tijd zeker nodig zou hebben.
‘Effendi, de conclusie is onvermijdelijk: ik geef u de best mogelijke tegenwaarde voor uw lading, dus u heeft vandaag uw fortuin gemaakt! Wat een bijzonder gelukkig toeval dat wij elkaar tegenkwamen!’ El Boudifi gooide vier klonten suiker in zijn glas, roerde even en slurpte zijn thee naar binnen. Zilvertand maakte dankbaar gebruik van de onderbreking.
‘El Boudifi, mijn naam is Korst Zilvertand…’
‘Kapitein van de Profijt, een schip met een laadvermogen van driehonderd ton, gisteravond afgemeerd,’ onderbrak de koopman hem. El Boudifi grijnsde. ‘Informatie is voor een handelaar van levensbelang, effendi. Wat mijn informanten niet weten is de aard van uw lading. Mag ik u vragen wat u te bieden heeft?’
    ‘IJzerhout, medicinale kruiden, bitternoten en mastodonthuiden.’ Zilvertand was blij dat El Boudifi ter zake kwam, want het halfmenselijke gezicht boezemde weinig vertrouwen in. Drie uur lang marchandeerde hij met El Boudifi over de tegenwaarde van zijn lading. Zilvertand had zijn zinnen gezet op een mengeling van textiel, tapijten, koperwerk en vooral het kostbare adamantium, dat hoegenaamd geen laadruimte innam. El Boudifi bood waardig tegenstand, maar gaandeweg bekroop Zilvertand een gevoel van onbehagen.
    Het ging wel erg gemakkelijk.
    Tijdens eerdere gesprekken die ochtend waren de kooplieden van Muhad Adir met gespeelde woede opgesprongen over Zilvertands vermeende inhaligheid. Ze hadden krokodillentranen geplengd over zijn hardvochtigheid. Ze hadden hun kinderen uit de keuken gesleurd en dramatisch gewezen op hun magere lijfjes.
    Maar El Boudifi grijnsde alleen maar. Natuurlijk bood hij eerst belachelijk weinig voor Zilvertands lading, maar zijn bod steeg gestaag en uiteindelijk bood de koopman een partij handelswaar die in waarde drie keer Zilvertands lading ontsteeg. Zilvertand was bepaald geen groentje, maar hij had moeite om zijn gezicht in de plooi te houden. Deze transactie zou hem schatrijk maken. Hij zou een compleet nieuw schip kunnen laten bouwen, met twee keer zo grote ruimen, kanonnen op de boeg en een dubbele kajuit voor zijn dochter. Hij zou krankzinnig zijn als hij deze handel af zou wijzen op basis van een onbestemd gevoel. Zilvertand kon een schaterlach ternauwernood onderdrukken toen hij El Boudifi de hand schudde. Hij herlas de leveringsvoorwaarden drie keer. Hij vergeleek het waarmerk met de kopieën die zijn grootvader hem had gegeven. En uiteindelijk ondertekende Zilvertand met een wild kloppend hart de contracten.

Aan boord keerde zijn onbehagen terug; de transactie was simpelweg te mooi om waar te zijn. Zilvertand lag de hele nacht te woelen op zijn brits. Maar de havenmeester kraste de volgende ochtend nonchalant zijn goedkeuring onder het papierwerk en dokwerkers brachten een nieuwe lading die precies bestond uit hetgeen hij met El Boudifi overeen was gekomen. Op de terugweg droegen de mannen zijn oude lading naar een pakhuis aan de kade. Een gewapend escorte bracht een kist die veertig pond adamantium bevatte. Alles was in orde. De transactie verliep vlekkeloos.
    Zilvertand greep zijn dochter en danste een wilde pavane met haar op het halfdek. Karen keek hem eerst bevreemd aan, want sinds de dood van mama was haar vader slechts zelden vrolijk. Maar toen giechelde ze en gooide haar benen hoog in de lucht, zoals het hoorde. 
    Die avond serveerde de scheepskok een feestmaal aan dek, waar de voltallige bemanning onder de sterrenhemel genoot van oude wijnen uit Servalle, gekonfijte haringen met pastinaakcompote en zoete drilpudding als dessert. Zilvertand had zelfs muzikanten aan boord bevolen, die een melancholiek maar wondermooi geluid wisten te ontworstelen aan hun luit, castagnetten en trommel. De stemming steeg tot een hoogtepunt toen Zilvertand aankondigde dat ze de volgende ochtend zouden uitvaren, want de processie die ’s middags langs de kade was getrokken had het moreel tot een dieptepunt doen dalen: in antwoord op Zilvertands vraag had een touwslager onthuld dat de processie het maandelijkse offer naar de Mahdi bracht. En inderdaad hoorde de bemanning het gehuil van een baby uit een rijkversierde wagen ten hemel schreien.

De reis over Winterrivier verliep voorspoedig: de wind was gunstig, Karen maakte onbezorgd grapjes met de matrozen die ze normaal nurks behandelde en Zilvertand verheugde zich onafgebroken over de rijke lading in de buik van de Profijt.
Het zeil aan de horizon bracht eerst een frons van zorg op Zilvertands voorhoofd; een ontmoeting op de wateren van Winterrivier was slechts zelden onbekommerd en vaak gevaarlijk. Turend door zijn kristalkijker ontwaarde hij een hoge reling en een langsscheeps tuig dat zorgde voor een hoge snelheid. Hij huiverde. Die romp zou heel goed enkele pelotons piraten kunnen bevatten. Maar toen hij een figuur op het halfdek zag wuiven liet hij zijn adem met een trillende zucht ontsnappen.
    ‘Van der Decken, zet koers naar dat schip.’ Zijn stuurman fronste, maar brulde de benodigde bevelen naar de bemanning. De Profijt kraakte ontevreden toen ze oploefde. Zilvertand voelde zich genoodzaakt om uitleg te geven. ‘Koopman El Boudifi zwaait naar ons vanaf dat schip. Wellicht hebben we een procedure overgeslagen. Misschien komt hij ons een afscheidscadeau brengen. We zijn immers overhaast vertrokken. Ik wil in ieder geval geen moeilijkheden veroorzaken; we zijn nog steeds in de wateren van de Mahdi en volgens de overlevering heeft hij stroomafwaarts enkele oorlogsgaleien liggen.’
    Het onbekende schip stootte zachtjes tegen de stootwillen van de Profijt toen de matrozen beide schepen aan elkaar vastlegden. El Boudifi plaatste eigenhandig een loopplank op de reling en sprong met zijn eeuwige grijns aan boord van de Profijt.
    ‘Gegroet, effendi Zilvertand!’ De blik waarmee de koopman langdurig Karen bekeek beviel Zilvertand allerminst. Dat halfmenselijke monster had het recht niet om zijn dochter te bekijken. De goudgele ogen richtten zich uiteindelijk op Zilvertand.
    ‘Heil, koopman. Wat verschaft ons de eer van uw bezoek?’ Zilvertand deed zijn best vriendelijk te klinken, maar de onderbreking van zijn reis deed hem bijna stampvoeten van ongeduld.
    ‘Helaas zijn onze zaken niet geheel afgerond, vrees ik.’ El Boudifi klonk verontschuldigend, maar zijn grijns sprak dit tegen. Verbijsterd zag Zilvertand hoe El Boudifi een bootsmansfluit onder zijn hemd vandaan haalde en erop blies. Het geluid toverde een horde mannen tevoorschijn uit het tussendek van El Boudifi’s schip, die schreeuwend het dek van de Profijt op slingerden en met ponjaards de matrozen doorstaken. Karen gilde toen El Boudifi haar beetgreep en met zijn monsterlijke armen tegen zich aandrukte. Zilvertand doorbrak zijn verlamming en sprong met een verstikte kreet naar voren, maar een piraat stak een stuk staal in zijn rug.
    Korst Zilvertand lag bloedend op zijn dek en moest toezien hoe de piraten zijn bemanningsleden overboord slingerden. El Boudifi schaterde toen Karen hem in zijn gezicht probeerde te krabben; stompte haar toen in haar buik zodat ze dubbel sloeg. De koopman boog zich naar Zilvertand.
    ‘Effendi, het zal u genoegen doen te horen dat ik de charmes van uw dochter niet zal verspillen. Ik wens u een goede reis naar het Meer van Lamorah! Goede kans dat wij elkaar daar zullen weerzien.’
    Ruwe knuisten grepen zijn polsen en enkels, slingerden hem overboord. Terwijl Zilvertand zonk en een ruwe huid langs zijn been voelde schuren vroeg hij zich mismoedig af waarom hij niet naar zijn onbehagen had geluisterd.

#Een_koude_ontvangst  is het vervolg op Zilvertands onbehagen


De diepste verbintenis – Incagrad - Marie-José Jansen

Samora drukte het roze dekentje tegen zich aan en snoof de geur op. Vandaag was Santina’s eerste verjaardag. Tijd om te vieren kregen ze niet, want over een uur kwam de patrones haar al ophalen. Een jaar lang had Samora zelf voor haar dochtertje mogen zorgen, maar vandaag zou ze haar af moeten staan aan het patronaat, voor altijd. Santina zou opgroeien tot een mooie, jonge vrouw. Het patronaat zou haar opleiden tot het beste van haar kunnen en ze zou een waardevolle plek innemen in de maatschappij. Op een dag zou ze misschien zelf een dochter krijgen. Ze zou ook een jaar van haar baby mogen genieten en haar daarna verliezen.
Vanuit de box strekte Santina haar kleine handjes naar Samora uit. Haar lieve gezichtje lichtte op toen Samora naar haar toe kwam en haar uit de box haalde. Schatergelach vulde de lucht. Samora’s moederhart brak. Ze kon het niet! Ze drukte haar gezicht tegen haar dochters warme lijfje en barstte in snikken uit. Santina friemelde aan haar gezicht en trok aan haar krullen. De schaterlach had plaats gemaakt voor verbaasde geluidjes.
‘Je bent mijn kindje, mijn kleine meisje! Je bent toch veel te klein om al bij mama weg te gaan,je hebt mij toch nog nodig?’
Ze kuste de graaiende handjes en dacht koortsachtig na. Wat kon ze doen? Ze had altijd in de functionaliteit van de maatschappij geloofd. Helena had voor een welvarende, prettige stad gezorgd. Samora had nooit enige reden gehad om aan de matriarch of het Boek te twijfelen, maar ze had ook nog nooit eerder een kind gehad.
De bittere waarheid deed Samora duizelen en ze moest gaan zitten. Nog nooit had ze zoveel van iemand gehouden als van dit kleine meisje. Ze zou voor haar door het vuur gaan. Ze zou een draak doden om haar te beschermen. Ze geloofde niet in het hebben van bezittingen, maar haar kind afgeven aan de maatschappij druiste tegen haar moedergevoelens in.
‘Je bent van mij,’ fluisterde ze terwijl ze opstond. Ze maakte een bundeltje van wat kleren en het roze dekentje en liep met Santina op haar heup naar buiten. ‘Ik weet nog niet precies waar we heen gaan, kleintje, maar mama laat je niet alleen. Wij blijven altijd samen.’
Met een vastberaden trek om haar mond liep Samora richting het havengebied. Misschien kon ze aanmonsteren op een schip voordat iemand merkte dat ze weg waren. Misschien lukt het haar om de stad te verlaten. Ze moest het proberen. Voor haar dochter.

De zachte hand – Incagrad - Marie-José Jansen

Het immense plein stond vol mensen, maar je kon er een speld horen vallen. Alle ogen waren gericht op Helena, de geliefde matriarch. Met gesloten ogen leunde ze achterover in haar troon. Ook Marca hield haar adem in. Het ging haar door merg en been de geliefde moeder zo te kwellen met haar vreemde verzoek, maar ze moest het proberen. Helena zou het begrijpen, Helena hield van haar. Helena hield van hen allemaal. Zij was de heilige rots in de branding, de God op aarde voor iedere inwoner van Incagrad. Alles zou goed komen, Helena zou helpen, ze wist het zeker.
Helena opende langzaam haar ogen. Met een zucht stond ze op en streek haar gewaad glad. Bevallig schreed ze naar de marmeren trappen. Marca kreeg een brok in haar keel. Dikke tranen biggelden langs haar wangen. Toen Helena de trappen afdaalde was het alsof de zon zelf naar haar toe kwam. Nog voordat de matriarch haar in haar armen nam, barstte Marca in snikken uit.
‘Moedertje, het spijt me zo!’
Helena glimlachte minzaam. ‘Arm kind, wanhoop niet, iedereen twijfelt wel eens over zijn of haar roeping. Niemand neemt je dat kwalijk. Ik stuur je een week naar de Kluis van Modessa om even tot jezelf te komen en daarna ga je gewoon weer aan het werk.’
Er liep een rilling langs Marca’s rug. Haar verzoek werd genegeerd. Helena’s glimlach klonk niet door in haar stem. Marca keek op en kromp ineen onder de ijskoude blik van haar geliefde matriarch.
‘Maar, Moedertje..,’ begon ze.
‘Zwijg! Ik heb beslist. Je gaat naar Modessa en ik wil er verder niets meer over horen,’siste Helena Marca toe. ‘Er zijn geen andere opties, tenzij..’
De onuitgesproken woorden bleven in de lucht hangen. Helena keek veelbetekenend naar de Deur van nooit meer terugkomen. Marca volgde haar blik naar de rode deur. Iedereen die door die deur de tempel betrad, keerde nooit meer terug. Wilde Helena haar wegsturen?
‘Nee, Moedertje, alstublieft!’
‘De Kluis van Modessa, kind. Denk maar eens na over al het goede wat je mocht ontvangen en de ondankbaarheid die je getoond hebt. Denk maar eens na over wat jij kunt doen om dit weer goed te maken.’
Marca viel op haar knieën en kuste Helena’s handen. ‘Vergeef me, Moedertje, ik zal nadenken. Ik zal leren en goed doen. Ik zal het Boek opnieuw bestuderen en dan kom ik U eer bewijzen.’
Marca mediteerde een week in de Kluis van Modessa. Daarna keerde ze terug naar haar werkplek aan de brouwmachine. Ze sprak nooit meer over ontwerpen en verbrandde al haar tekeningen. De matriarch had altijd gelijk, dat wist iedereen, maar Marca wou dat ze zich wat gelukkiger kon voelen in het lot dat Helena voor haar beschikt had.

Welkom, vreemdeling – Incagrad - Marie-José Jansen

De hal waar alle vreemdelingen werden opgevangen was kaal en grauw. Als dit representatief voor Incagrad was, dan had Kali al spijt dat hij was gekomen. Moira drukte zich tegen hem aan.
‘Ik heb het koud. Ik dacht dat het hier zo’n paradijs was? De pracht uit de verhalen van grootvader heb ik nog niet echt gezien. We worden behandeld als criminelen.’
Kali sloeg een arm om zijn vrouw heen. ‘Het komt wel goed, lieve. Ze zijn gewoon voorzichtig met vreemden. Dat moet ook wel als ze hun welvaart in stand willen houden. Als de douane straks terugkomt met onze papieren, dan mogen we de stad in. Je zult de pracht wel zien. Ik ga direct werk en een woning zoeken. We krijgen hier een goed leven, let maar eens op.’
Hij hoopte dat hij gelijk had. Zijn vrouw geruststellen was één, maar hij moest het ook nog waar zien te maken. Wat als het allemaal tegenviel? Ze hadden geen geld meer om verder te reizen. Ze zaten vast in Incagrad en dat beviel hem allerminst.
Uren later kwam er eindelijk iemand terug met hun papieren.  Kali stootte Moira aan. Ze stonden op. De vrouw overhandigde Kali en Moira hun papieren en glimlachte vriendelijk.
‘Het is in orde, hoor. Jullie mogen je hier vestigen. Alles wordt momenteel in gereedheid gebracht. Ik wens jullie een mooi leven in Incagrad.’ De vrouw hief haar linkerhand en raakte haar voorhoofd aan. ‘Heil, Helena! Ik roep u aan, heilige matriarch. Bescherm uw nieuwe kinderen en zorg dat het hen aan niets ontbreekt.’
Moira keek Kali aan en trok een grimas. Hij knipoogde en kon een glimlach niet onderdrukken. De vrouw leek wat geërgerd, maar herstelde zich snel.
‘Komt u maar alvast met mij mee, mevrouw. Mag ik Moira zeggen? Ik begeleid u naar uw patrones.’ Ze keek Kali aan met een spottend lachje. ‘Voor u komt zo meteen iemand.’
Voordat Kali begreep wat er gebeurde nam de vrouw Moira bij de arm en liep met haar naar buiten. Moira wilde tegensputteren, maar de vrouw zei iets wat haar blijkbaar gerust stelde. Bij de deur draaide ze zich om en zwaaide vrolijk naar Kali. Hij bleef verbouwereerd achter.
‘Ze zullen wel wat vrouwendingen moeten regelen,’ lachte hij. Niemand lachte terug.

Enkele dagen later begreep Kali dat hij niet met zijn vrouw herenigd zou worden. Ze was weggebracht naar het noordelijke deel van de stad voor haar opleiding. Hij mocht daar niet naar toe. Hij zou haar maar afleiden. Met hem erbij kon ze haar roeping niet vinden. Haar patrones had besloten dat zij afzonderlijk van elkaar hun roeping moesten vinden en als die roepingen elkaar raakten kon het best zijn dat ze elkaar weer eens terug zouden zien, maar die kans was klein. Hun huwelijk was niet geldig in Incagrad. De bewoners waren wars van dergelijke verbintenissen. Iedereen stelde zijn of haar leven in dienst van de maatschappij. De matriarch, de patronessen en dat vervloekte boek van Lenin de quetsal bepaalden nu zijn leven. Kali vloekte zachtjes. Hij was maar een man. Daar werd minder moeite voor gedaan. Een patrones zou haar tijd niet verdoen om hem bij de hand te nemen. Hij werd te werk gesteld bij een grote loods waar stoomtreinen gerepareerd werden. Moira was voorbestemd voor verfijndere dingen. Hij zou haar nooit meer zien als hij niet zelf het heft in handen nam.

DOORGEEFVERHALEN:

Afgezaagd – Servalle door Marieke-Tais-Alex

In een regenton naast de villa van de Matron tuurde een glinsterend oog door een kier. Rico zat er nu al twee uur en had tot dan toe alleen een magere kat gespot, die hij de stuipen op het lijf had gejaagd door een golf water uit de ton te duwen. Op de stoep was er al niets meer van te zien; de zon was fanatiek vandaag. Rico vond het geen straf om tot zijn borst in het water te zitten. Af en toe dompelde hij zich zelfs met opzet even onder.
Maar nu was hij volledig gericht op zijn taak. Er was beweging in de tuin. Een man in een lange, zwarte jas was naar buiten gestapt en stond nu een paar meter voor de voordeur te wachten. Een tweede zou hem spoedig vergezellen, daarna zou de Matron zelf zijn huis verlaten.
Rico duwde langzaam het deksel van de ton en kaatste met een spiegeltje zonnestralen naar Mezzio, die verscholen zat in de bosjes verderop. Mezzio seinde terug, boodschap begrepen.
De tweede man verscheen, Rico zag zijn zwaard glinsteren in de zon. De man keek knorrig om zich heen. Rico slaakte bijna een kreet toen hij de man herkende. Hij wist zijn naam niet, maar zijn gezicht stond voor eeuwig in Rico's geheugen gegrift, sinds de avond dat deze man zijn vader, moeder en broer vermoordde. Hij schonk de man een hatelijke blik, liet het deksel weer langzaam zakken en keek verder door de kier. Een druppel gleed langs zijn slaap naar beneden. Was het gewoon water of was het zweet?
De Matron stapte naar buiten. Hij was dik als een varken en had ook dezelfde kleur. Zijn zwarte krullen waren perfect gekapt en zijn wandelstok had een knop van goud.
De drie mannen bleven staan bij de voordeur. Rico voelde een naar gevoel in zijn onderbuik opkomen. Wat was er mis? Waarom liepen ze niet weg?
Op dat moment kwam er een vierde persoon naar buiten. Rico's hart begon sneller te slaan. Het was een meisje, iets jonger dan hij, met glanzend zwart haar dat in lange pijpenkrullen over haar schouders hing. Ze was de mooiste die hij ooit had gezien, in een laag uitgesneden jurkje en laarzen met hoge hakken.
Het meisje knuffelde de Matron, stak vrolijk haar arm door de zijne en babbelde opgewekt terwijl ze naar het tuinhek toe liepen. Op de een af andere manier maakte haar dat alleen nog maar begeerlijker. Als ze van zo'n onmens kon houden, dan toch zeker ook van hem?
Rico voelde zijn hart bonzen in zijn keel en probeerde meer te zien door die kleine spleet tussen de planken. Hij baalde dat hij de regenton precies zo had neergezet dat hij vrijwel alleen de voordeur kon bekijken. Hij duwde zijn oog tegen de kier en kronkelde zich in allerlei bochten, maar ondanks dat zijn ogen pijn deden van het scheel kijken, verloor hij het gezelschap uit het oog. En hij wist wat er daar op hen wachtte. De Pafrem had het zelfs tot in de bloederigste details uitgetekend.
Ze zouden de drie eikenbomen passeren, eikenbomen die beslist geen eikenbomen waren en alleen maar op eikenbomen leken. Volgens sommige sjamanen waren ze afkomstig uit het Meer van Lamoral waar ze de zielen van zondaar in stukken reten en hun wortels met hun ectoplastisch bloed besprenkelden. Nog zeven stappen, zes. Hij schoot uit de ton omhoog als een hongerige pinguïnhaai die naar een zeemeeuw hapt. ' Kijk uit! Terug! Die bomen…'
 De dichtstbijzijnde eik zwiepte een tak omlaag die ineens klauwen had gegroeid en doorstak de eerste man en de Matron. De tak rechtte zich en ze zaten vastgestoken als twee spartelende kakkerlakken op een saté-prikker. De tweede man smeet het meisje opzij en de tak van de andere eik siste op een handbreedte over hen heen. De  hees zich overeind en hief een kruis op. Of nee , geen kruis, de Hamer van Thor en gesneden uit de teennagel van een gigant. ' Wees hout, stijf als hout!' brulde ij, 'zo bevelen de draken des hemels.'
 De eiken verstarden en hij kon hun angst voelen, hun afkerr van het ijs. Ze zouden zich na dat bevel niet meer durven bewegen en er alles aan doen om voor ordinaire eik door te gaan.
'Gaat het, papa?' zei het meisje en Rico's maag trok samen. Erger dan dit kon het int, geen tragedie kon het zich veroorloven zo'n smerig dilemma neer te zetten: de vader van zijn ware geliefde was de slachter van Rico's familie.
Rico stond in dubio. Wat moest hij doen? De jongedame, aan wie hij zijn hart verpand had, was niet zomaar iemand. Zij was de dochter van de Slachter. Haar hart veroveren zou niet gemakkelijk zijn. Tenzij…
Terwijl de boomtakken zwierden, zwaaiden en trokken, haalde hij zijn knapzak tevoorschijn en dook erin. Enkele oogknipperingen was hij weg van de wereld zoals een ieder die kende. Toen was hij terug, een lawaaiig, knetterend en ronkend gevaarte in zijn handen.
'Ooit zul je deze zaag, afkomstig uit een diep verleden van onze familie, kunnen gebruiken,'  had zijn vader, Lamorah hebben zijn ziel en zaligheid, gezegd. En nu, terwijl het afschrikwekkende ding rookwolken uitbraakte, stormde hij op de betoverde bomen af. Takken, zijn kant op zwiepend werden met een enkele houw kapot gezaagd en vielen stuiptrekkend op de grond. Hij sprong er overheen, zwaaide met het knetterende gevaarte en grijnsde zijn tanden bloot. Dit ging zoveel gemakkelijker dan hij had gedacht.
Net zo snel als ijstrollen wegrennen voor een dolle hond, zo weken de bomen achteruit toen Rico ze met de kettingzaag naderde. Het meisje staarde hem slechts in bewondering aan, terwijl hij boom na boom velde en zich er niet om bekommerde waar deze gevelde kolossen terechtkwamen. Huizen sprongen uit elkaar als miniaturen gemaakt van luciferhoutjes.
' Ik kom je redden, mijn liefste,'  brulde hij, overmoedig door hetgeen hij had weten te werkstelligen. Hij keek haar met een liefdevolle blik aan, voelde toen hoe iets hem op de schouder tikte en draaide zich vliegensvlug om. De behekste boom zou hem niet te pakken krijgen, hij…
De zaag rukte aan de kleding van De Slachter van zijn familie, hakte en beet in het lichaam van de man die verantwoordelijk was voor de dood van zijn familie. Hij huiverde en genoot tegelijk. Dit was te mooi om waar te zijn.
En dat was het. Want ineens werd de hemel duister en hoorde hij het klapwieken van draken. De wachters kwamen hen halen. Ze hadden verboden machines gebruikt en daarop stond de doodstraf.
'Geef me een kus en we zullen altijd samen zijn,'  riep hij naar het meisje. Omdat ze hem niet hoorde, drukte hij de zaag uit en propte deze snel in zijn knapzak. 'Kus me!'
En ze deed het. Geluk overspoelde hem. Ze stierven terwijl de draken zich op hen wierpen. De machtige wezens zochten naar zijn knapzak, hapten ernaar en vraten hen natuurlijk ook op.

Ergens, hoog in het niemandsland waar zelfs de driestste reiziger nimmer is geweest, deed een draak zijn behoefte. Het vroor vast in de eeuwige gletsjers van de hooglanden. Rico en zijn geliefde gingen nooit meer uit elkaar.

Als een Behemoth in de branding – Servalle -Iris – Simone – Marieke

Conzalo krabde op zijn hoofd. Hij had de Behemoth al zo vaak uit benarde situaties moeten redden, maar de situatie waarin het beest zich nu had gemanoeuvreerd was werkelijk ongelofelijk. Het belangrijkste handelskanaal van Servalle was volledig versperd. Sterke versmallingen voor en achter de Behemoth maakten dat het beest geen kant meer op kon. Conzalo draaide zich om richting de stad. De rij met schepen die achter de Behemoth vast was gelopen groeide gestaag. De wind voerde flarden aan van geschreeuw, gevloek en getier.
   ‘Als je dat beest niet binnen nu en drie uur hebt verwijderd laat ik hem in mootjes hakken! En jou erbij!’ Het rood aangelopen gezicht van Del Mercaci, de havenmeester, versperde Conzalo’s uitzicht.
    ‘Uiteraard, havenmeester.’ En hoe ga je dat voor elkaar krijgen, blaaskaak. ‘Mag ik u er wel aan herinneren dat de Behemoth onze waterwegen schoon graast.’
   ‘Dan kan me niet schelen!’ Rode vlekken ontsierden nu Del Mercaci’s nek. ‘Besef jij wel hoeveel geld ik nu misloop. Geen enkel schip kan de haven in of uit.’
   Conzalo zuchtte onhoorbaar. ‘Ik doe mijn uiterste best, meester.’ Het was dan Del Mercaci hem goed betaalde, maar anders…  
   Conzalo begon pijnzend langs de Behemoth te lopen. De wandeling was minimaal 5 km, dus hij had rustig de tijd om een nieuw plan te bedenken. Liters gladmakende zalf en een horde aan sleepboten hadden niet mogen baten. Het arme dier was alleen maar vaster komen te zitten. Hij keek omhoog, in de hoop in de lucht zijn oplossing te vinden. Energiedraken tuimelden speels door de lucht. Alsof ze spotten met de situatie waarin de Behemoth en Conzalo zich bevonden. De kracht van de draken zou Conzalo goed van pas komen maar helaas had een draak zich nog nooit om het lot van wie dan ook in Servalle bekommerd.

Al van verre zag hij dat de opstopping het uitje van de maand was geworden voor de bejaarde en volgevreten bewoners van Servalle. Ze waren uit hun schepen getakeld en op de kades aan komen rollen, blubberen en lubberen. Verveeld, haast apathisch, staarden ze naar het uitgeputte dier dat futloos wurmde en zware, klaaglijke kreten uitstootte.
God, wat haatte hij deze stad, de opgeblazen havenmeester, en al zijn bewoners. Het liefst zou hij de hele boel tot puin reduceren. Hij dacht aan het doosje dat hij jaren geleden gevonden had en dat nu in de zwaarstbewaakte ruimte van de stad stond. Bij het zien ervan waren zijn leermeesters jammerend op de grond neergevallen. Niemand, hadden ze hem verteld, wist precies hoe het werkte, maar de overlevering had wel geleerd dat dit soort voorwerpen bij verkeerd gebruik een draak zou aantrekken.
Conzalo beet grimmig zijn lippen op elkaar. Waarom ook niet? De Behemoth was toch al ten dode opgeschreven. Het beest langzaam in mootjes laten hakken was onmenselijk, en als die ramptoeristen een flitsend einde wilden, dan konden ze dat krijgen!

‘Het is belangrijk.’ De opwinding maakte het moeilijk om nors en een tikje ongeïnteresseerd te klinken, zoals je normaal tegen wachters zou praten. Wat een woest plan, wat een gevaar! Stel je voor dat het hem zou lukken! Hoewel er best doden zouden kunnen vallen – eigenlijk was het onwaarschijnlijker dat er geen doden zouden vallen – voelde het alsof hij op het punt stond de beste grap ooit uit te halen. Zijn mondhoeken krulden toen de wachters zijn papieren en verklaring accepteerden en hem voorgingen in het fort waar allerlei kostbaarheden en gevaarlijke spullen waren opgeslagen. Na wat een eindeloze wandeling met een eindeloze reeks afgesloten deuren leek, kwamen ze in de kerker waar de technologie lag opgeslagen.

De ruimte was groter dan hij zich ooit had voorgesteld. Overal lag troep, het leek of alle meuk van heel het universum hier verzameld was. Conzalo voelde de euforie van het binnenkomen als kaars doven. Hij had nog maar twee uur, en hij moest binnen die tijd ook nog terug naar de Behemoth.
‘Wat moet jij hier?’ Een bejaard mannetje kwam tussen de hopen puin tevoorschijn.
‘Je bent niet een van de wachters. En je stinkt.’
Het mannetje liep krom van ouderdom en zijn tanden waren zwart als de rugveren van een pinguïnhaai. In zijn handen hield hij een vreemd voorwerp, een soort lange buis met een verdikking op het eind. Hij richtte het uiteinde van de buis op Conzalo en kneep een van zijn ogen dicht. Conzalo had geen idee wat die buis voor moest stellen, maar goed kon het niet zijn.
‘Nou, vertel op, stinkerd, wat kom je hier doen. En geen kletskoek, dit ding maakt je dood voor je een kik kunt geven.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten richtte hij de buis op de deur achter Conzalo en trok aan een klein metalen dingetje onder aan de buis. Een oorverdovende knal schalde door de ruimte, er was een flits en een projectiel suisde langs Conzalo’s oor, hij voelde de warmte ervan zelfs op zijn hoofdhuid. In de deur zat een enorm gat dat licht narookte.
‘Oké, moet je luisteren,’ zei Conzalo.
‘U,’ zei de oude man.
‘Goed. Luistert u alstublieft. Mijn Behemoth is vastgelopen in het handelskanaal en als ik hem er niet binnen twee uur uit krijg, dan hakt de havenmeester hem in mootjes. En mij erbij.’
‘Wat een stompzinnig verhaal,’ zei de oude man en hij richtte de knalbuis weer op Conzalo.
‘Nee, meneer! Het is echt de waarheid! Die Behemoth is mijn vriend! Hij mag dan wel zo stom zijn als het achterend van een narwal, hij verdient het niet om in mootjes gehakt te worden. Ik wilde… Ik wilde hem een genadige dood geven.’
‘Hoe dacht je hier dan een dood te vinden?’ zei de oude man. Hij klonk nog steeds op z’n minst wantrouwig.
‘Ik heb ooit een klein, zwart doosje gevonden. Iedereen was toen in rep en roer, schreeuwde over draken oproepen enzo. Ik dacht, als ik dat doosje kan gebruiken… Dan kan ik mijn Behemoth een genadige dood geven. Een drakendood is beter dan een hakkende dood.’
‘Jij doet dit voor een beest?’ De oude man keek Conzalo aan met een blik die het midden hield tussen ongeloof en walging. ‘Nou, dat vind ik best nobel,’ zei hij. ‘Ik geloof je en ik zal je helpen. Maar ik heb een beter idee dan draken inschakelen. Zwart doosje, pfff. Kom, stinkie.’

De oude man bleek nog behoorlijk fit voor zijn leeftijd en klom zonder al te veel moeite de vele trappen op, waar Conzalo op een gegeven moment toch echt kramp in zijn kuiten kreeg.
‘Niet stilstaan, niet stilstaan, we moeten dat beest redden, toch?’ De oude man liep door en Conzalo mopperde inwendig. Toch vertrouwde hij er op een of andere manier op dat deze rare oude man met zijn knalbuis iets voor hem kon betekenen.
De oude man nam hem mee naar een enorm huis in Servalle, dat Conzalo herkende als de academie voor water- en luchtsturing. Verschillende jonge mensen zaten bij elkaar in een salon op de eerste verdieping. Ze waren verdiept in papieren en geschrijf, sommigen merkten niet eens dat de oude man en Conzalo binnen waren gekomen totdat een van de meisjes begon te roepen.
‘Meester Luomo! We dachten dat u dood-’
‘Nu even niet Miri,’ zei de oude man. ‘Ik heb alle water- en luchtstuurders nodig om deze klus te klaren.’
‘Maar ons huiswerk…’ begon een klein mannetje met een enorme bril, die zijn papieren dicht tegen zijn borst gedrukt hield.
‘Rot op met je huiswerk, het is tijd voor wat praktijk!’ riep de oude man, die blijkbaar Luomo heette. ‘Dit is even belangrijker dan theorie. En laat je Meesters maar aan mij over, ik lust ze rauw.’ Luomo blikte even op zijn knalbuis. De meeste studenten hadden hun werk neergelegd en stonden klaar om te vertrekken, alleen brillemans stond nog in dubio.
‘Hoppa, Stinkie, breng ons naar dat beest van je.’

Zo kwam het dat een legertje water- en luchtstuurdstudenten naar de haven trok, onder leiding van Conzalo en Meester Luomo. Havenmeester Mercaci stond al klaar met zijn eigen legertje soldaten, allemaal bewapend met enorme hakzwaarden.
‘Stop!’ bulderde Conzalo. ‘Meester Luomo, doe uw ding! Behemothje, het komt goed.’ Hij schonk Mercaci een vuile blik terwijl Luomo zijn studenten opstelde.
De Behemoth kronkelde van schrik toen hij plotseling door het water werd opgetild en op een luchtgolf naar een breder deel van de Winterrivier werd verplaatst. Met een plons kwam hij weer in het water terecht, waarbij iedereen op de kade kletsnat werd. Conzalo rende meteen naar hem toe. De Behemoth maakte tevreden geluidjes nu hij niet meer vast zat in het kanaal en begon al aan een waterplant te knabbelen.
‘Zo doen we dat,’ gromde Luomo.
‘Meester Luomo, komt u nu weer terug?’ vroeg Miri.
‘Nee,’ zei de oude man. ‘Jullie nieuwe meesters zijn zo stom als het achterwerk van een narwal. Theorie, m’n reet. Ik ga terug naar de archieven.’
Hij zette zijn knalbuis tegen zijn schouder en wandelde weg. De groep studenten taaide ook langzaam af, het kleine mannetje met de bril liep het snelst van iedereen.
Havenmeester Mercaci stuurde zijn mannen met donderende bevelen naar huis en keek Conzalo nog één keer nijdig aan voordat ook hij, doorweekt en gefrustreerd, wegliep.
Conzalo grinnikte, keek hem na en keek toen liefdevol naar zijn Behemoth, die een paar slierten zeewier naar binnen zoog.
‘Volgende keer stelen we zijn laarzen en vreten ze op,’ zei hij tegen het beest.

Een koude ontvangst – Mahid Adir

El Boudifi zag Zilvertand in de golven van Winterrivier verdwijnen.  Bloed kolkte omhoog toen de pinguïnhaaien het lichaam van de kapitein aan stukken scheurden. Het meisje gilde en worstelde om aan El Boudifi’s greep te ontsnappen, totdat hij haar met de knop van zijn ponjaard op haar hoofd sloeg. Haar lichaam verslapte, zodat hij haar gemakkelijk aan boord van zijn feloek kon dragen.
    ‘Zeil de Profijt en onze feloek naar onze schuilplaats, bootsman. Ik ga mezelf liederlijk verpozen,’ schreeuwde hij over zijn schouder voordat hij de deur naar zijn kajuit opentrapte. Zijn piraten juichten hem toe. Inmiddels hadden ze de drankvoorraad van de Profijt ontdekt en hier en daar zag El Boudifi al enkele opgeblazen gezichten. Hij maakte geen bezwaar: de Profijt was een rijke buit en zolang bemanning zich met drank onledig hield zouden ze hem niet storen. De dochter van Zilvertand was een onverwachte bonus die het bergtrollenbloed in zijn aderen deed koken. Hij wilde zich verlustigen aan haar lichaam voordat hij haar aan zijn verwanten in de bergen zou verkopen.
    Hij wierp haar op zijn bed en scheurde haar jurk van haar lichaam. Het hulpeloze meisjeslichaam liet zijn bloed naar zijn onderlichaam stroomde, maar met een uiterste krachtsinspanning wist hij zich te beheersen, zette zich in zijn kapiteinsstoel en schonk zich een roemer wijn in. Het schenden van een bewusteloos lichaam had hem vroeger opgewonden, maar tegenwoordig stelde hij zijn genot zo lang mogelijk uit.

    ‘Waar ben ik?’ Kreunde het meisje. Ze wreef in haar ogen en keek de kamer rond. Een tijdje staarde ze El Boudifi alleen maar aan.
    ‘Dag lekker hapje.’
    ‘Klootzak.’ De toon van het meisje was koel, bijna te koel. Dat verbaasde El Boudifi, meestal gingen zijn buitgemaakte meisjes panisch schreeuwen of huilen. ‘Wat ga je met me doen?’ Weer die zakelijke toon. El Boudifi kreeg er de kriebels van. Hij was er nog niet helemaal uit of die kriebels hem nu meer of minder opwonden. Hij kroop op het bed naar haar toe. Hij knoopte zijn broek langzaam los en haalde zijn omvangrijke geslacht, een erfenis van zijn trollenvader, tevoorschijn.
    Het meisje bekeek nu haar eigen naakte lichaam. ‘Och ja, ik had het ook wel kunnen raden natuurlijk.’ Ze ging met gespreide benen voor hem liggen. ‘Kom maar op dan.’
   De pose die ze aannam was allerminst opwindend. El Boudifi knoopte zijn broek weer dicht. Zo was er niets aan, hij had niet voor niets gewacht tot ze weer bij kennis was. Hij wilde een lichaam dat zich uit alle macht tegen hem verzette. Dat schreeuwde laat me gaan, laat me gaan. En dan langzaam maar zeker zou hij dat lichaam breken, tot het helemaal van hem was. 
    ‘Waarom verzet je je niet?’ vroeg hij domweg.
    ‘Waarom zou ik, El Boudifi?’
    Op die vraag had El Boudifi eigenlijk ook geen antwoord. Hij begon door de kamer te ijsberen. Er moest toch wel een manier zijn om wat meer pit in dat kind te krijgen.
    ‘Je wilt een spannende nacht, toch?’ Ze keek hem nu vragend aan.
    El Boudifi knikte.   
    ‘Luister dan naar mijn voorstel.’

Hijgend plofte El Boudifi neer op de kussens. Dit had hij nog nooit meegemaakt. Een vechtend lichaam maar dan zonder het panische geschreeuw of gehuil. Het meisje kriebelde door zijn borsthaar. ‘Was lekker he?’
    El Boudifi knikte alleen maar, hij kon nog geen adem vinden om een woord uit te brengen.
    ‘Zo en nu ga je mij je schip laten zien.’
    El Boudifi knikte weer. Wat een dom wicht was het geweest. Als tegenprestatie wilde ze alleen maar een rondleiding op het schip.

Onwennig liet hij de laadruimte zien en legde op haar verzoek uit dat zijn mannen zich daar voor een aanval verstopten. Hij voelde zijn lid met ieder woord verder verschrompelen. Een rondleiding, netjes uitleggen waar alles voor was… Hoe diep kon een piraat met trollenbloed zinken? Met afhangende schouders volgde hij het meisje naar het dek.
‘Waar is dit voor?’ Met een ijskoud gezicht pakte ze een touw beet waar een haak aan zat.
‘Daarmee enteren we schepen,’ hoorde El Boudifi zichzelf zeggen. ‘Kijk, je slingert hem door de lucht, en dan blijft-ie hangen achter…’
Zijn zin stierf hakkelend weg toen een van zijn bemanningsleden achter hem stond.
‘Wat is dit?’
‘Niks.’ Bij alle kielpokken! Waarom lukte het hem niet om dat schurftig stuk vreten af te blaffen, zoals het hoorde?
‘Hé, mannen!’ brulde de jonge piraat.
‘Nee, nee, laat nou maar…’
‘Bek dicht, impotente ouwe zeeslak!’
Met veel kabaal vulde het dek zich met aangeschoten tot ladderzat tuig. El Boudifi voelde het zweet prikkelend opkomen.
‘Onze grote leider weet niet meer hoe hij met vrouwen om moet gaan. Ik denk dat hij ook niet meer weet hoe hij de boel hier moet bestieren.’
‘Ja!’ riep een ander. ‘De drank is ook bijna op!’ Ontzette kreten volgden, snel aanzwellend tot woedend geschreeuw.
‘Bewijs maar dat je een vent bent!’ riep iemand.
‘Ja, maar…’
‘Zie je wel! Hij heeft zijn tijd gehad! Nu is het mijn beurt.’ De grootste piraat stapte naar voren en trok zijn zwaard.
‘Lieverd, wat gaat die meneer doen? Kun je dat even uitleggen, hoort dit bij de rondleiding die je me gaf? Of doen we weer alsof, net als in je kajuit?’ vroeg de dochter van Zilvertand zoetjes.
‘Ohhhhh!’ riepen de piraten ontzet. El Boudifi’s aanvaller zette door en ramde met kracht het zwaard in diens buik.
‘Als je een kerel geweest was, zou ik je uit je lijden verlossen,’ zei hij en spuwde in El Boudifi’s gezicht. Het enige waar El Boudifi nog aan kon denken, was hoe hij kon voorkomen dat hij in zijn eigen bloed verdronk. Zilvertands dochter gaf hem een ijskoude kus op zijn voorhoofd.
‘Dat is voor mijn vader, schatje.’ Het laatste wat hij zag, was hoe ze ongehinderd over de reling sprong.

De prins en de scheepsbouwer -Muhad Adhir door Jannie, Diana en Astrid

 ‘We hebben toch een probleem,’ zei de Eerste Scheepsbouwer, Halil Mufaro. Hij zat peinzend over zijn tekeningen gebogen en nam niet de moeite om Prins Madhimed aan te kijken. De oudste zoon van de Grote Madhi keek over zijn schouder mee. ‘De ijswinden zijn te ruw om te bedwingen. Er zijn ook periodes van luwte die weken kunnen aanhouden. Wat wij nodig hebben is een constante aandrijving voor het schip.’
     ‘Ik heb daar uiteraard ook over nagedacht, mijn waarde. Ik denk zelfs dat ik een oplossing heb. Het is een gewaagd iets, maar ach, daar draaien wij onze hand niet voor om.’
     Halil schonk nu zijn volledige aandacht aan de Prins. Wat kon deze knaap nu verzonnen hebben, dat hij – met zijn drie decennia aan ervaring – over het hoofd gezien zou hebben? ‘U maakt mij nieuwsgierig, heer.’
     ‘IJsdraken,’ zei de Prins zelfingenomen. ‘In de oude schatkamers van het paleis heb ik een aantal inheemse voorwerpen gevonden. Zwarte blokken, met kleine witte tekens erop. Ik had er één meegenomen naar de binnenplaats om het voorwerp beter te bekijken. Toen ik aan één van de vreemde knoppen draaide, kwam er een krakend geluid uit. Ik kreeg geen kans deze ontdekking met iemand te delen, want in een mum van tijd stortte een IJsdraak zich op de zwarte doos. Gele flitsen knetterden om mij heen en de IJsdraak verslond ze allemaal.’
De Prins keek zijn Eerste Scheepsbouwer aan, maar deze leek de bedoeling niet helemaal te begrijpen. Prins Madhimed onderdrukte een zucht en vervolgde veelbetekenend: ‘Ik heb nog wel een dozijn van die zwarte blokken.’
    ‘Mooi! Inderdaad een prima oplossing,’ knikte Halil. ‘Ik stel voor dat u de uitwerking hiervan coördineert.’

De Eerste Scheepsbouwer liet zich naar huis dragen. Tussen de gordijntjes van de stoel door staarde hij naar het dok, dat kleiner werd in het ritme van de stappen van de dragers. Zijn bouw, zijn project, zijn trots: het grootste ijsschip ooit gebouwd. En nu zou die blaaskaak van een prins een knetterende oplossing hebben bedacht voor de aandrijving. Mismoedig liet hij de gordijntjes terugvallen. Als het de prins lukte, zou zijn naam verbonden worden aan het schip, in plaats van Halils. Al zijn werk, voor niets! Jarenlange voorbereidingen, tekeningen, denkwerk, in één klap weggevaagd omdat zo’n jonge snuiter flitsen uit een zwart blokje wist te krijgen. Hij moest iets doen, maar wat?
    ‘Om te beginnen, lieve schat, stop je met piekeren. Laat je verwennen in de Hammam. Neem een massage, vraag een paar meisjes mee en stort je op hen.’ Wat klonk ze verstandig, zijn gesluierde. Halil Mufaro boog zich naar haar over. Haar ogen waren achter het gaas van haar burka nauwelijks te zien.  Wist zij welke uitwerking ze op hem had als ze zo sprak?
    ‘Ik wil die meisjes niet. Ik wil jou,’ sprak hij grimmig. Hij knielde voor haar neer en legde zijn handen om haar enkel. ‘Trek je burka op!’ beval hij.
    Ze lagen samen, zijn gesluierde en hij. Er was nog steeds geen oplossing voor de aandrijving, maar Halils gemoed was nu wel kalm.
    ‘Ik weet zeker dat je met een oplossing komt,’ zei ze. Haar gezicht was als altijd bedekt. ‘Wat had je eigenlijk zelf voor de aandrijving bedacht?’
    ‘Zeilen.’
    ‘Dat is toch prima?’
    ‘Op zich wel. Maar de winden zijn onbetrouwbaar.’
    ‘En het systeem dat de Prins heeft bedacht? Is dat betrouwbaarder?’
    Het duurde even. Vast door zijn orgasme. Opeens viel het hem in.
    ‘Ik heb een idee!’
    Ze kwam overeind en streelde hem. ‘Ik wist het. Ik wist dat je iets zou bedenken,’ zei ze. En haar woorden en handen maakten hem weer fier.

Laat hem een demonstratie geven, had ze gezegd. De volgende morgen had de garde van de Prins zich verzameld rond het IJsschip. Smalend stond de jonge snuiter naast zijn kostbare waar. De eerste zoon van de Madhi liep met een theatrale tred om de zwarte doos heen. Halil Mufaro verborg zijn woede.
‘Prins, toe, laat ons niet langer in spanning.’
Prins Madhimed pakte een van de zwarte dingen op en draaide aan een knop.
De menigte hield zijn adem in.
Niets.
Verwoed draaide de prins aan een andere knop. Hoe de knaap ook draaide en trok, de hemel bleef blauw. Geen draak te bekennen. Woedend gooide Madhimed de zwarte doos op de grond. Het ding begon te kraken en te piepen. Een zachte zoem, dat al snel aanzwelde tot een oorverdovende herrie. De mensen hielden hun handen voor hun oren en vrouwen gilden. Uit het niets dook er een draak naar beneden en verzwolg het zwarte lawaaiding. Zo snel als het beest was verschenen, zo snel was hij ook weer verdwenen. De zwarte doos lag als gesmolten ijs naast het schip. Wonderwel was het schip zes meter vooruit geschoven. Zes meter! Mufaro was onder de indruk. Misschien was het toch niet zo’n gek idee. Het moest echter wel beter uitgewerkt worden. Want op deze manier was het oncontroleerbaar. De eerste Scheepsbouwer
zocht de prins. Madhi’s zoon had dichtbij de aanval van de draak gestaan. Te dichtbij bleek. Een hoopje as en enkele botten bleek alles wat er nog over was van het Koninklijke bloed.
Halil Mufaro grijnsde, hij was verlost van die bemoeial en hij had direct zeggenschap over die magische dozen. Het zou wat mannen kosten, maar dan had hij de oplossing gevonden voor de aandrijving. De Madhi zou hem rijkelijk belonen!



Haar als zilveren maanlicht – Utgard – Simone – Marieke - Tais

Bjorn schepte zuchtend het ijs over de reuzenpinguïnoogballen. Waarom had hij niet beter naar zijn vader geluisterd? Nu stond hij hier een rotklus te klaren, terwijl hij ook warm bij de haard van het atelier had kunnen zitten.
Aan de andere kant: het was nu even bikkelen, maar de buit was binnen. Grijnzend dacht hij aan de kleine schat. Wat een plezier zou hij eraan kunnen beleven – en geven. Het plukje sneeuwspookhaar was een lieve duit waard, maar verkopen zou hij het niet. Nooit. Hij droeg het veilig in een leren zakje onder zijn kleding. De grote vraag was echter, welk meisje hij zou willen verleiden.
‘Hallo…’ Hij liet de schep bijna uit zijn handen vallen toen hij de hoge stem ineens achter zich hoorde.
‘Eh, hoi,’ Hij voelde het bloed naar zijn hoofd stromen. Was het toeval dat er een beeldschoon meisje de grot in was gelopen toen hij net zat te dagdromen? Hij had de verhalen over sneeuwspoken goed in zijn oren geknoopt.
‘Heb je een taakstraf?’
‘Eh, ja…’ Zo stoer als zijn avontuur en bijbehorende straf eerst hadden geklonken, zo stom vond hij het nu overkomen: niet meer dan een kwajongensstreek, die dankzij zijn rijke papa niet eens al te zwaar werd bestraft.
Het meisje kuierde met wiegende heupen door de grot en wierp hem een zwoele blik toe.
‘Heb je ook een sneeuwspook gezien?’
‘Ja,’ antwoordde Bjorn wat ongemakkelijk. Hij kon zijn gedachten maar moeilijk losscheuren van het meisje, het sneeuwspook…
‘Ehhh…’ kon hij er alleen maar aan toevoegen. Dit grietje had waarschijnlijk meer sneeuwspokenbloed dan hij, ja, meer dan driekwart van de bevolking had dat. Hij probeerde te denken aan zijn vader met zijn vermanende wijsvinger.
‘En? Hoe zag dat sneeuwspook eruit?’
‘Een beetje zoals jij,’ Bjorns gezicht werd pimpelpaars zodra de woorden aan zijn lippen waren ontsnapt.
Ze streek een zilveren haarlok opzij en tuitte haar lippen.
‘Maak je me nu uit voor spook?’
‘Nee, nee, natuurlijk niet!’
‘Dus je vindt me lelijk?’
‘Nee, nee…’ Het zweet parelde van Bjorns voorhoofd bij het zien van haar verontwaardigd fonkelende ogen.
‘Kun je bewijzen dat je er echt eentje gezien hebt?’ vroeg ze met suikerzoete stem.
Bjorn voelde de onbedwingbare neiging om de pluk haar tevoorschijn te halen, al zou het levensgevaarlijk zijn om de hele lok met blote handen beet te pakken.
Het meisje bleef hem uitdagend aanstaren. Bjorn voelde dat hij iets moest doen, maar hij wist echt niet wat! Zijn brein leek verlamd. Een ander deel van zijn lichaam bracht hem wel op een idee, maar dat kon echt niet. Ook al keek ze wel heel opwindend uit haar ogen… En al was ze wel echt heel mooi…
‘Nou, komt er nog wat van? Of heb je nog wat meer overtuigingskracht nodig?’ vroeg ze met een zwoele stem.
Ze trok langzaam aan een koordje in haar bloesje. Bjorn zag nu pas dat dat koordje het enige was dat haar kleren bij elkaar hield. Sterker nog, hij was ervan overtuigd dat ze daaronder niets aan had. Hij wist dat hij naar haar borsten staarde – als zijn moeder dit zag – maar hij kon er niets aan doen.
Het meisje ging door met het openen van haar bloesje. Ze onthulde steeds meer van haar prachtige boezem. Bjorns mond werd droog. Het meisje stopte vlak voordat ze haar tepels onthulde.
‘Niks hoor,’ zei ze hooghartig. ‘Alleen een echte man mag mij zien, alleen een man die haar heeft van een sneeuwspook maakt kans om naar mij te kijken. En dan niet alleen mijn borsten, maar helemaal.’
Bjorn hield het niet meer. Zijn penis was nog nooit zo gevuld geweest en de rest van zijn bloed leek in zijn wangen te zitten, die gloeiden alsof hij drie dagen in de zon had gestaan. Zijn vingers grepen het zakje en frutselden met moeite de inhoud eruit. Er zat nog net genoeg verstand in zijn hersenen om het sneeuwspookhaar tussen zijn nagels vast te pakken. Het glansde zilver in het licht van de olielampen.
‘Prachtig,’ zei het meisje met een zucht. Ze liet het koordje los, waardoor haar bloes nu helemaal open viel. Bjorns blik vloog naar haar tepels, maar die waren al niet meer op de plaats waar hij ze verwachtte. Ze griste de haren uit zijn hand en rende er vandoor.
‘Wat- Nee! Stop!’
Bjorn rende achter haar aan, ze was als een zilveren schim die vliegensvlug van hem vandaan vloog. Hij struikelde bijna over het bloesje dat ze had laten vallen.
Buiten ging de zon bijna onder. Het meisje rende naar de winterse bomen en Bjorn rende als een bezetene achter haar aan. Ze lachte hem uit, het geluid klonk als een gesel in zijn oren.
‘Geef… terug…’ hijgde hij, maar ze verdween tussen de bomen.
 Bjorn volgde haar het schemerduister in. Achter die boom, een zilveren flits! En daar knapten takjes! Bjorn begon te grijnzen. Hij liep op haar in. Daar zag hij de onderkant van haar rok verdwijnen achter een struik. En hij kende dit bos, verderop was een diepe greppel. Ze kon niet ontsnappen. Hij zou het haar terugpakken. Eens zien wie hier het laatste lachte!
Ze stond met haar rug naar hem toe op de rand van de hogere grond. Haar naakte bovenlichaam maakte wederom een gevoel los in Bjorns lijf, maar zijn woede was sterker. Het zakje met het sneeuwspookhaar had ze in haar hand. Haar zilveren haar waaide in de wind.
‘Geef terug,’ zei Bjorn.
Het meisje bewoog niet.
Bjorn haalde zijn zakmes uit zijn zak. ‘Geef terug, nu!’ zei hij en hij kwam dreigend dichterbij. Het meisje bewoog nog steeds niet.
Bjorn wilde een uitval doen naar het zakje, maar zijn beweging stokte. Zijn voeten veranderden in ijsklompen toen het besef langzaam binnen dreef. Nee… Alles behalve dat.
Die glimlach op haar gezicht, en ze keek zo nadrukkelijk langs hem heen... Tussen de bomen stonden slanke gestaltes, een dozijn bloedmooie dames en hun haar glinsterde, stroomde met zilver licht. Sneeuwspoken. Het meisje trok haar masker van gelooide mensenhuid af en haar schoonheid verblindde hem. Het was net alsof hij recht in een zilveren zon keek.
‘Ontsnappen is onmogelijk,’ zei het sneeuwspookmeisje, ‘mijn zusjes zouden je meteen in stukken scheuren en je vingers aan de relmuizen voeren. Bovendien, je wilt toch helemaal niet ontsnappen?’
Bjorn knikte woordeloos. Ze had gelijk. Het enige wat hij wenste was een kus, een streling van haar sublieme vingertoppen over zijn koude wang. Meer kon je onmogelijk vragen van zo’n goddelijk mooi wezen.
‘Kom in mijn armen,’ beval het meisje en hij stapte dichterbij, even willoos als een cavia onder de blik van een cobra, maar wel een cavia die dolblij was, hogelijk vereerd een beet waardig te zijn.
Haar kus deed zijn lippen tintelen en het puntje van haar tong tikte de zijne aan. Ze smaakt naar een winterhemel met de tere glans van een groen keverschild, ging het door hem, naar een grasveld vlak na een donderbui. Het was een heel vreemde gedachte voor hem want Bjorn was beslist geen dichter.
‘Ik ben de droom waaruit je met tranen in je ogen in de ochtend ontwaakt,’ fluisterde ze, ‘en die je de rest van je leven probeert te herinneren.’ Ze knoopte zijn broek los, stak het juiste onderdeel diep in haar warme lijf.
 Een eeuwigheid later toen hij beslist geen jongen meer was maar zeker weten een man liet ze hem los, kuste hem op de wang en zei: ‘Was dit nu zo erg, neef?’
‘Neef?’
“Achterneef eerder. Ik proefde het pas toen ik je kuste.’ Ze zuchtte. ‘En familie hoor je niet te vermoorden.’
‘Shit,’ zei een van de andere sneeuwspookmeisjes. ‘Alles voor niks. Nu moeten we een andere lokken om aan bottenstokken voor onze huwelijkstent te komen.’
‘ Nu ja,’ lachte het sneeuwmeisje. ‘Hij zal me in ieder geval nooit meer vergeten.’

Bjorn monsterde aan op het eerste handelsschip en zeilde door tot de oevers smaragdgroen opgloeiden en de papegaaien in de palmen krijsen. Hij huwde een meisje met inktzwart haar en een huid als glanzend gewreven mahoniehout. Een keer vroeg zijn vrouw: en hoe zag je eerste geliefde eruit? Was ze even mooi als ik?’
 Bjorn glimlachte: ‘Ze was zo bleek als een spook en niet half zo mooi als jij.’ En hij meende het nog ook.

Valeria in rood – Incagrad  door Diana -

Georgio keek naar het schilderij. Het was mooi. Het was het mooiste dat hij ooit had gemaakt. De kleuren, de lijnen; alles klopte.
    ‘Dat heb je goed gedaan, Georgio,’ klonk het achter hem. ‘Valeria in rood.’
    Daarmee stond de titel van het werk meteen vast.
Georgio draaide zich om naar Opper Tsjechov en hield zijn vraag binnen. Het antwoord kende hij immers. Zijn wens om Valeria te mogen behouden had hij ook niet geuit toen hij haar in blauw, groen, geel en oranje schilderde. In rood, zijn beste werk tot nu toe, deed het hem pijn haar te laten gaan. Hij rechtte zijn rug en slikte het brok in zijn keel weg. Dit schilderij zou veel gaan opbrengen en het was een eer om te mogen meewerken aan de verrijking van Incagrad.
    Opper Tsjechov tuurde over de rand van zijn bril naar het schilderij. ‘Wat zie ik hier? Heb je gesigneerd?’ Zijn vinger wreef over het linkerbeen van Valeria. De verf was nog nat. Georgio hield zijn adem in, hij voelde zijn wangen kleuren.
    ‘Hier staat de doodstraf op. Dat weet je, toch?’ De blik die de Opper hem toewierp was mild maar vastberaden.
    Georgio sloeg zijn ogen neer.
    ‘Hoopte je dat niemand het zou zien, of wilde je dat het gezien zou worden?’
    ‘Van allebei een beetje,’ gaf Georgio toe.
    ‘Je bent nog niet klaar met de regenboogserie, Georgio. Ik stel voor dat je indigo en violet meteen hier achteraan schildert. Voor je executie is de serie dan in ieder geval afgerond.’

Vastberaden zette Georgio een doek op het schildersezel. Dit zou de mooiste regenboogserie van Incagrad worden. Zowel links als rechts staarde een wit doek de jonge, gedoemde schilder aan. In beide handen hield hij een penseel. De een gedoopt in indigo, van de ander droop een druppel violet. Hij sloot zijn ogen. Dacht aan zijn muze, Valeria de schone.
Valeria, oh schone maagd, laat mij een laatste maal uw schoonheid vangen.
Met gesloten ogen plaatste hij de eerste penseelstreken op het maagdelijke doek. De spieren in zijn armen brandden, maar Georgio wilde van geen stoppen weten. De maan verscheen en de avondklok was ingegaan. Maar George keerde niet naar huis. Georgio zou nimmer meer huiswaarts keren.
Opper Tsjechov zag zijn meest getalenteerde leerling de laatste hand leggen aan het meesterwerk. Toen de Opper zich een moment omdraaide, zette Giorgio voor de allerlaatste maal zijn handtekening. Door een kleine snede in zijn vinger, welde een druppel bloed op. Bloed vermengd met pigmenten zorgden precies voor de juiste teint. Georgio was tevreden.
‘Roem mijn naam tussen uw benen, schone Valeria.’

Opper Tsjechov gaf de jongen over aan twee bewakers van de Orde.
‘Vanavond slaap je in de Bunker, morgen is je executie. Bereid je voor.’
‘Wacht!’ Georgio greep de arm van de Opper vast.
‘Wat heb je nog te zeggen, jongeman? Je hebt de wet overtreden. Er is niks wat ik kan doen.’ De Opper keek de jonge schilder diep in zijn ogen. ‘Of wil doen.’ Zijn woorden waren zacht, indringend. Georgio liet de arm van de oude man los. ‘Valeria,’ hij fluisterde haast, ‘ik zou ze graag nog eenmaal zien.’
‘Alle zeven?’  Opper Tjechov fronste, dacht even na. ‘Dat is goed, Georgio. Jij hebt ze immers geschilderd.’

Het licht van de zonsopgang kleurde de muren van de binnenplaats bloedrood. Zeven schilderijen stonden op ezels in een halve cirkel om het schavot. De bewakers hadden een ijzeren grip om Georgio’s bovenarmen. Georgio probeerde te slikken, maar zijn keel was kurkdroog. Nadat hij het schavot was opgestruikeld straalde de volle pracht van zijn schilderingen hem toe in de zeven kleuren van de regenboog. Het touw schuurde zijn keel.
    Opper Tjechov betrad met een somber gezicht de binnenplaats. Na een laatste blik op zijn leerling gaf hij de beul een teken.
    Een felle ruk aan Georgio’s nek.
    Vergetelheid.

De oevers van het Meer van Lamora waren bezaaid met dadelpalmen. Georgio dwaalde rond met een bezwaard gemoed. Hij was in het paradijs, maar hoe kon hij gelukkig zijn zonder zijn muze? Een gestalte trad hem tegemoet vanuit de schaduwen. Georgio’s ziel begon te gloeien van onbegrensd genot.
    ‘Valeria…’

Waar de sneeuwbezweerders hun warmte vandaan halen - Utgard – Tais – Alex – Jannie

Het was de allervroegste ochtend. Het noorderlicht ebte weg uit de sterbesprenkelde nacht en de ogen van de keizerspinguïns op de lantaarnpalen doofden. Rutmar de sneeuwbezweerder kwam moeizaam overeind van zijn altaar en blies op zijn verkleumde vingers. Heel de nacht had mij met een ijspegel op een trommel  van gelooide maagdenhuid geroffeld om de ijsstormen van de stad weg te buigen en nu zat zijn dienst erop. Van hoog boven hem, uit de versteende schedel, dreven de iele stemmen van de zangertjes terwijl zij notenladders oefenden.
'Rutmar,' borrelde een stemmetje. Hij keek omlaag. Een inktvisje glibberde door de sneeuw. Hij zag grijs van de kou en om zijn ogen groeiend kringen van rijp. 'Heer Rutmar, een dame wenst u te spreken.'
Inktvissen waren absoluut niet inheems in Utgard. De Winterrivier stroomde hier ijskoud, vol schotsen en inktvissen gaven de voorkeur aan tropisch blauw water en purperen zeewier waartussen kleurige gestreepte visjes darden.
'Je komt van een handelsschip daqt gisteren aanmeerde? vroeg Rutmer. 'Uit Servalle?'
'Mijn vrouwe zag je roffelen,' zei het inktvisje. 'Zo ferm en mannelijk! Vertel hem dat de nachten hier koud zijn, beval ze mij, en de dagen trouwens ook. Vraag hem of hij mij wil verwarmen.'
'Je meesteres is een stuurmansdochter?' vroeg Rutmer. 'Dat soort lui doet soms moeilijk over de kuisheid van hun dochters.'
De inktvis klakte instemmend met zijn snavel. 'Daar dacht mijn meesteres ook aan. Haar vader de stuurman is aan wal om antieke kaarten te inspecteren. Hij hoorden dat er net een een expeditie was terug gekomen uit de fossiele havensteden aan de rand van het ijs. Met kaarten en globes die de droomwereld lieten zien, van voor het ijs.'
Rutmer was achttien jaar oud en eigenlijk pas een leerlingsjamaan. In de klas met stormtemmers hadden vijfendertig jongens gezeten en drie vrouwen. Twee waren lelijk als de nacht geweest en de derde had in de vierde maand afgehaakt omdat een edelman haar hand vroeg.
'Ik ga graag met je mee,' zei Rutmer. Zijn stem trilde een beetje. De enige vrouw die hij ooit gejust had was zijn moeder en met frisse tegenzin, oudtante Hildegard.

Het handelsschip bleek een kleine kogge te zijn, amper groter dan een pinguinhaai in paaitijd, slechts driemaal groter dan een ijstrol waar Rutmer alleen van horen zeggen een beeld van kon schetsen. Het gereefde zeil klapperde als een stel sneeuwspoken in de wind, gillend, krijsend. Rutmer huiverde en bleef staan voor de loopplank naar het schip. Hij voelde een groeiend gevoel van onbehagen dat zich aan zijn gedachten vastzoog als een bloedzuiger aan een ontbloot dijbeen.
'Kom snel, zodat mijn vrouwe niet langer hoeft te wachten,' murmelde het inktvisje.
'Ik weet niet of het wel zo'n goed idee is,' begon Rutmer. 'Ik denk dat je vrouwe vast een wat ervarener man zoekt dan ik. Ik heb slechts twee vrouwen gekust en dat was niet eens uit ware lust.'
Het leek alsof het achtarmige wezen grinnikte, maar misschien was dat slechts het ratelen van de gedroogde schedels van de jamalas die aan de reling van het schip hingen.
'Echt, ik denk echt dat het beter is, als...'
Terwijl hij zich schoorvoetend omdraaide, klaar om de kade af te lopen, sprak een verleidelijke stem hem toe. De woorden zweefden als de vrolijkste, rinkelende belletjes zijn kant op, maakten hem vrolijk, verdreven de angst die hij op had voelen komen. 'Lieverd, je bent er...'
Natuurlijk wist Rutmer dat hij weg moest rennen, vliegen, springen... maar de stem van de dame beloofde zoveel meer dan een nacht vol passie. Dit was een stem gesmeed van hemelse goedheid, pinguinhaaienbloed, adamantium en ieder ander kostbaar goedje waar Rutmer wel eens van had horen vertellen. 'Daar ben je, mijn lieve man, mijn rots in de branding, mijn hartendief.'
Hij keerde zich op zijn schreden om en zag een vrouw omringd door een blauw, hemels schijnsel. Hij zag haar weelderige, vrouwelijke vormen, verlekkerde zich aan haar blote borsten, maar wist, ergens vaag in zijn achterhoofd, dat dit alles niet waar was. Dit was een illusie. Dit was niet echt. Dit was de verlokking van een sneeuwspook, een vrouwe die, in ruil voor één nacht passie, je leven nam en je voorgoed de vergetelheid in stuurde. Dit was...
Willoos stapte hij de loopplank op, glimlachte naar de mooie vrouw en sprong op het dek van het schip.
'Je bent van mij,' lispelde ze. 'Je bent van mij.'
Rutmer knikte idolaat, sloot zijn ogen en veinsde verliefdheid, terwijl hij de amulet van magiër Obhurin, verstopt in zijn broekzak, stevig omklemde.
Ik weet dat je het kan, Rutmer. Ik weet dat je het kan. De woorden van zijn meester galmden nog steeds na in zijn hoofd. Ik weet dat je het kan. Jij gaat voor mij een sneeuwspook vangen.
Ze vouwde haar vingers in zijn nek, ze tintelden als kleine ijspegels. Ze gaf hem kusjes, die op zijn lippen tintelden als hagel. Ze drukte haar bevroren lijf tegen het zijne en verschroeide zijn tegenwerpingen, wakkerde zijn lust aan.
Alleen jij kunt dit, Rutmer. Alleen jij.
Maar toen hij haar stekende tong aan de zijne voelde kleven, vreesde hij toch even dat zijn meester te veel vertrouwen in hem had geschonken.
Haar handen plakten over zijn naakte borst. Zijn tuniek had maar weinig weerstand geboden, net als zijn brandende verlangens. De ijskoude kus was al gauw overgegaan in een hartstochtelijke streling in zijn mond. Angsten waren als groene grassprietjes in een sneeuwstorm verdwenen. Hij wilde haar begeren voordat... voordat... wat ook al weer?
Toen de handen van zijn minnares naar zijn broek zakte, duizelde hij van genot. Maar een kreet van ongenoegen deed hem ontwaken uit zijn extase. Met een gezicht die zeker een scherf adamantium waard was, keek het sneeuwspook onthutst naar zijn kruis. Jij gaat voor mij een sneeuwspook vangen, Rutmer. En deze ijsgordel zal je mannelijkheid tegen haar beschermen! Deze woorden van de magier Obhurin galmden nu helder door zijn hoofd. Razendsnel graaide hij naar zijn amulet en hing die om de bevallige hals van dame. Gelukt! Vanaf nu zou ze haar dagen slijten als volgzame genotsvrouwe van het sneeuwbezweerdersgilde.

 




   





                                           

PLAATJE VOOR MICROVERHAALTJES WEDSTRIJD





Verhaaltjes Pledge wedstrijd

De erfenis door Simone Randewijk-Ooms

Noorderlicht scheen in Anya’s zojuist gematerialiseerde ogen. Haar lichaam kreeg vorm, een lauwwarme golf spoelde eroverheen. Nat zand gleed door haar vingers. Ze hees zich overeind en veegde het schuim uit haar haar. Bij het zien van het huis stootte ze een haast hysterisch lachje uit: de beschermende spreuken van haar voorouders hadden dus gewerkt. Eindelijk gerechtigheid!
Hoe zou haar weduwnaar reageren, nu zijn erfenis uit slechts één lullig torentje bestond? Het torentje waarin hij haar al die tijd had opgesloten, terwijl hij hoeren ontving in het paleis dat ooit háár thuis was geweest. Wat zou ze nu graag zijn gezicht zien!
‘Je kan nog terug, Anya,’ zei een mannenstem onverwachts dichtbij. ‘Je levenssteen brandt nog. Pas als die is uitgedoofd, moet je in Lamorah blijven.’
Anya draaide zich geschrokken om. Een jonge kapitein hing over het skelet van een pinguïnhaai. Hij had een gespierd lijf en donkerbruine ogen met een paar gouden spikkeltjes. Ze rilde. Was hij hier al die tijd al geweest? Kende ze hem ergens van?
 ‘Wie bent u?’
‘Een lotgenoot. Deze jongen hier,’ hij wees naar de botten, ‘heeft me in de buurt van Muhad Adir opgevreten.’ Anya keek vragend naar de restanten van het wezen.
‘Met mijn laatste krachten heb ik hem van binnenuit door de schedel kunnen steken. Hij zou dus… maar monsters verbranden aan de poorten van Lamorah.’
‘Hoe weet je dat allemaal?’ vroeg ze. Zouden de golven het skelet zo mooi wit hebben gespoeld?
‘Ik weet het, als uit een droom in een droom.’
‘Ik weet niet zeker of ik dat begrijp. Maar wil je zelf nog terug?’
‘Ach, er is wel een schone vrouwe die ik graag zou weerzien, maar teruggaan om vrijwel direct door de volgende pinguïnhaai aan stukken gereten te worden? Ik schik me wel in mijn lot. Jij?’
Anya keek naar haar steen, die strijdlustiger in het zand oplichtte dan die van de vreemdeling. Ja, ze zou zich kunnen schikken in haar lot, maar ze hunkerde naar dat ene moment, het gezicht van Diablo…
‘Je hoeft alleen maar je steen aan een draak te voeren, zodat die genoeg energie heeft om samen met je terug te keren. Kom op, je hebt weinig tijd.’
Voor haar was het gevaar om opnieuw gedood te worden, kleiner. Diablo was zo laf geweest haar te laten vergiftigen door hun huisalchemist, een kruiperig scharminkel met duistere spikkelogen.
Anya voelde haar hart een slag overslaan.
‘Wat weerhoudt je?’
‘Ik heb het gevoel dat je in ruil voor al je kennis een gunst wil vragen,’ zei ze toen schijnbaar onbewogen, en, zo hoopte ze, op verleidelijke toon. Golven ruisten, een overvliegende draak lichtte het landschap op.
‘Er is wel iets dat je me kunt beloven, dappere dame,’ zei hij toen en kuste tweetongig op haar voorhoofd. ‘Neem wraak op de zeepok die je dit heeft aangedaan.’
Voor iemand die altijd in Servalle had gewoond, was dat wel een heel erg zielige tekst. Ze moest onwillekeurig glimlachen. ‘Dat beloof ik je, vriend.’
Anya pakte haar levenssteen en liep achteruit, alsof ze steeds lager vliegende draak wilde lokken. Haar hart bonsde; als ze het maar bij het juiste eind had, en haar plannetje nu maar lukte! Ze keek schichtig naar de branding, waar ze de andere steen had zien oplichten.
‘Hé, wat… neeee!’
Anya zette het op een lopen, greep de steen van de alchemist en gooide die in de bek van de draak. Kleurenexplosies reduceerden de alchemist en het skelet knetterend tot as. Ze duwde haar eigen steen dicht tegen zich aan en sprong op net van de draak. ‘Breng me terug,’ fluisterde ze. Nog meer kleurenflitsen volgden, en ze voelde hoe haar levenssteen langzaam in haar lichaam oploste.

‘Bij de heilige Behemot! Dat trance-gedoe werkt niet! Mijn huis is nog steeds weg! Alleen deze toren… Melchior! Melchior?!’
Anya keek door de kier hoe Diablo de alchemist als een lappenpop door elkaar schudde. Die staarde slechts in de verte, zich onbewust van het sliertje kwijl dat uit zijn mondhoek liep.
Anya zwaaide de deur open.
‘Je plannetje is mislukt, lieve echtgenoot,’ hoonde ze. Ze genoot van haar entree, zijn ontstelde gezicht, het zalige cliché.
 ‘Mij vermoorden was niet genoeg, hè? Je moest mijn ziel vernietigen, en dat heb je nog geprobeerd ook. Ik wist dat je een laag-bij-de-grondse martereikel, was, maar…’
‘Vuile narwal! Ik eis mijn huis terug,’ brulde Diablo en rukte een degen van de rijk gedecoreerde muur. Anya deed hetzelfde als hij en hoorde haar bloed in haar oren suizen. De dagen dat ze schichtig wegkroop, waren geteld.
‘Jouw huis?!’
Diablo stormde op haar af. Anya gilde, sloeg van zich af, werd zich vagelijk bewust van de steek in haar borst, het bloed dat over haar uitgestoken hand sijpelde. Samen zakten ze door hun knieën, zijn gezicht dicht bij het hare. Hij pruttelde wat, zijn ogen vol verbijstering. Ze hapte naar adem.
‘Je had je kluistertorentje mogen houden, trollenkop. Maar jij wilde per se meer. Ik vroeg me af hoe ik me zou wreken na… de...dood.’ Licht gorgelend verzamelde ze alle energie voor die laatste, vernietigende zin: ‘Maar dat hoeft niet. Monsters verbranden aan de poorten van Lamorah.’

Opnieuw werd ze gewekt door de warmte en het schuim. Naast haar lagen wat brokjes kool en een goudkleurige steen die geen licht meer gaf. Ze nam hem mee naar binnen, waar ze tot haar vreugde alles in originele staat terugvond. In de eetkamer wachtten haar ouders en grootouders aan een feestbanket ter gelegenheid van haar thuiskomst. Ze gaven Anya’s steen een ereplaats tussen zijn soortgenoten, bij de schatten die Diablo had verpatst voor onderdanig gezelschap.
Anya’s geluk was bijna compleet. Stilletjes hoopte ze dat er ooit weer eens zo’n knappe kapitein bij haar voordeur zou aanspoelen. Eentje met ogen om in te verdrinken, maar dan zonder gouden spikkels.



De keuze door Iris Versluis

Samen lopen we zwijgend voort, mijn vader en ik, op weg naar mijn nieuwe leven.
Bij het gigantische skelet van een Zandhyena blijft mijn vader stil staan.
‘En nu?’ Vraag ik.
‘Nu wachten we tot het Paleis van Kendra Gatonzo verschijnt.’
Zwijgend staan we naast elkaar. De ondergaande zon werpt haar laatste gouden stralen over de kabbelende golven. Een krabbetje dat het strand wordt opgespoeld dribbelt op zijn korte pootjes haastig weer de rivier in. Het wachten maakt me nerveus.
‘Is het waar dat ze rijker is dan alle koopmannen in Servalle bij elkaar?’ vraag ik om de stilte te doorbreken.
‘Niemand weet precies hoe groot haar fortuin is. Ik weet alleen dat ze haar Paleis iedere tweehonderd tellen door magiërs laat verplaatsen, om zo haar rijkdommen te beschermen.’
Ik glimlach tevreden. ‘En ik krijg de kans bij haar, de beste handelaarster die Servalle ooit heeft gekend, in de leer te gaan.’
‘Je weet zeker dat dit echt is wat je wilt? Je zult een prijs moeten betalen, dat weet je?’
‘Natuurlijk!’ antwoord ik geërgerd. ‘Dit is mijn kans om dit armoedige leven te ontvluchten. Wat heb ik te verliezen? Moet ik mijn hele leven Narwals blijven vangen?’
‘Er is niks mis met…’ mijn vader breekt zijn zin abrupt af en kijkt naar het water.
Ik volg zijn blik. Wat op het eerste gezicht niets meer lijkt dan een luchtspiegeling krijgt langzaam vaste vorm. Een goud glanzende koepel met gebeeldhouwde draken, parelwitte muren en kristallen ramen vormen het prachtigste bouwwerk dat ik ooit gezien heb.
Mijn vader draait zich naar me toe. ‘Ik hoop dat je daar je geluk zult vinden, Cassandra. Het ga je goed.’
‘Dankjewel.’ Ik draai me om en waad het water in.
‘Cassandra?’ Een melodieuze stem zweeft over het water naar me toe.
‘Mevrouw?’ vraag ik twijfelend.
‘De opdracht is simpel, Cassandra,’ spreekt de stem weer. ‘Kom naar mijn paleis en kijk niet meer om. Doe dat, en je zult al mijn geheimen kennen.’
Ik loop door maar stop abrupt als ik achter me het gejank en geblaf van Zandhyeana’s hoor. Ik besef dat er al in maanden geen storm meer geweest is. Met een gebrek aan aangespoelde Pinguïnhaaien moeten de beesten uitgehongerd zijn en mijn vader staat nog op het strand.
‘Kom, Cassandra, ik heb geen uren de tijd,’ klinkt het vanuit het Paleis.
Het laatste streepje zonlicht verdwijnt achter de horizon. Kilte omringt mijn lichaam en vervult mijn hart. Is dit het waard? Voor me zweeft mijn kans op een nieuw leven, achter me dreigt het leven van mijn vader te eindigen.
Mijn hart maakt een sprong als ik achter me twee schreeuwen hoor, een is dierlijk, de ander menselijk.
‘Papa!’ Schreeuw ik terwijl ik me omdraai.
Ik staar naar het strand. Drie Zandhyena’s trekken bloederige repen vlees uit mijn vaders lichaam. Ik ben te laat.
Ik kijk weer naar het paleis, de witte muren en gouden koepel lossen op in het invallende duister. Alle glans is verloren.
‘Nee,’ breng ik zwakjes uit. Mijn hoofd begint te tollen, mijn benen kunnen me niet meer dragen. ‘Het spijt me,’ is het laatste wat ik zeg voor ik opga in het koele niets van de rivier.



De liefdesbelofte WINNEND VERHAAL door Simone Randewijk-Ooms

De schone Amalia kéék niet eens naar het luchtspektakel boven het water. Flavio tekende met de punt van zijn schoen halve hartjes in het natte zand.
‘Je wilt nog steeds niet met me trouwen? Ik snap het niet, Amalia. Kijk eens om je heen. Ik beloofde je een pinguïnhaai te verslaan; dat heb ik gedaan. Ik beloofde je een kasteel van een huis aan de Winterrivier; dat heb ik geregeld. Ik beloofde je een tuin vol magische planten; die heb je gekregen. Ik beloofde je een drakendans ter ere van je schoonheid; die is er gekomen. Vind je dit alles niet mooi genoeg? Je weet toch dat ik hout heb besteld voor een brug, hè, zodat je geen natte voeten krijgt als je van de voordeur naar de tuin loopt? Wat heb ik verkeerd gedaan?’
‘Je hebt me nooit beloofd dat je me zult liefhebben, Flavio. Al die heisa is mooi, maar ik wil me gewild en bemind voelen in dat grote huis. En je komt niet eens op het idee, dat is het ergste.’
‘Lieve Amalia, had dat toch gezegd! Ik zweer dat mijn hart alleen voor jou klopt. Ik hou van je en beloof dat ik altijd van je zal houden. Laat me mijn eed vereeuwigen. Een gevelsteen in het huis, een standbeeld... zeg maar wat ik moet doen.’
‘Ja, zó hoeft het niet!’
Voor de zoveelste maal keerde Amalia hem de rug toe en kon Flavio onverrichter zake naar huis. Vrouwen, hij zou er nooit wat van begrijpen.



Een eerste en een laatste keer door Simone Randewijk-Ooms

Hij moest alleen de weerkaatsing van de theaterlampen nog verhelpen; dan was het slotdecor eindelijk goed genoeg. Fabrizio had alles uit de kast moeten halen voor zijn eerste show in het Aquanon Grande: in magisch glas geconserveerde oeverplanten die met kleine mechaniekjes meebewogen op de wind van grote ventilatoren, vloeibaar golfzijde en natuurlijk de noorderlichtanimaties waar nog nooit iemand zoveel in had geïnvesteerd. Hij zuchtte met tranen in zijn ogen. Ja, ‘Drakeneed’ zou zijn naam eindelijk op de kaart zetten. Hier had hij al die jaren voor gezwoegd, gesappeld en… nou ja, andere dingen gedaan.
Een rukje aan zijn broekspijp bracht hem weer terug in het heden. Fabrizio schraapte zijn keel en somde de imperfecties op.
‘Carmen, niet te veel met je kont naar je publiek, en laat iets aan dat stijve kapsel doen; Ricardo, ik zie niet of je haar hand pakt, of dat je je duimen in je broekzakken haakt. Xanthos, ik wil meer wind op die twee. Komaan, iets meer passione, mensen, we staan hier niet te pingelen op de oogbollenmarkt in Utgard! En Matthias, ik wil je zo spreken over die reflecties!’ riep hij zonder zweem van extase. Hij, maestro Fabrizio, was een professional en professionals gedroegen zich nooit extatisch.
Pas toen draaide hij zich om. ‘Ja?’
Een blauw octopusje maakte reverence. ‘U bent de heer Frabrizio Ferraro? Deze brief moest ik u persoonlijk overhandigen.’
‘Betalingsherinnering? Terugvordering?! Zeg, wat…’ begon Fabrizio, maar het beestje was al weggehupst. Hij las snel verder. Vervloekt, de administrateur had het pinguïnhaaienskelet slechts gedeeltelijk betaald! Waarschijnlijk in de hectiek twee cijfertjes omgedraaid… Koortsachtig ging Fabrizio alle mogelijkheden na. Hij had al zijn goud, en dat van zijn vrienden,  in de productie gestoken. Zijn bezittingen had hij verpand, de voorraadkast was leeg – tot zoiets aards als eten was hij momenteel toch niet in staat. Hoe dan ook, dat relatief kleine restbedrag kon hij onmogelijk ophoesten. Maar geniale ideeën en dan een budgetshow zonder passend rekwisiet? Ondenkbaar!
Het skelet stond voor het vergankelijke en dús de eeuwigheid, de perfecte paradox.
Nee, er zat maar één afschuwelijk ding op om het essentiële decorstuk te behouden.
Naast hem klonk het kuchje van Matthias.
‘De reflecties, maestro?’
‘Verhelp ze!’ brulde Fabrizio en beende de arena uit. Dat incompetente gedoe ook altijd. Hij moest snel naar de markt om een middeltje te jatten dat hem door deze beproeving heen kon helpen.

‘Dag, mooie jongen. Ik wist wel dat je terug zou komen voor een rollenspel, lekker spillebeentje van me. Wil het theatermeisje een zakcentje van suikeroompje?’ De vunzigheid penetreerde Fabrizio’s oren en stootte door naar zijn nog verontrustend heldere brein. Hij huiverde: dit waren slechts de woorden. Hij kauwde snel een extra pilletje fijn.
‘Deze laatste keer doe ik alles wat je wilt, Diablo.’ Nu terugkrabbelen zou zijn levenswerk kapotmaken. Alles voor Drakeneed, zelfs dit.
‘Iets meer passione, hoer. Ik wil waar voor mijn goede goud.’
‘Ja, o, meester.’
‘Dat klinkt beter.’

Het kussen was moordend hard en koud. Fabrizio kreunde en wist niet meer welke rol hij had gespeeld. Die van de geminirokte groupie, het jongetje dat zijn piemelotje kwijt was, of de stoute slaaf… ja, aan zijn gezicht en botten te voelen… Met vereende krachten opende hij een oog en zag iets bruins aan zijn vingers kleven. Bij de Behemot, nee! Toch niet weer dat gedoe met die luiers? Niet aan denken, gewoon adem blijven halen… de geur drong zijn neus binnen, vulde zijn mond. Fabrizio’s  lichaam spande zich samen en de golf spoelde over de keien. Hij kotste op de straatstenen – hij was buiten! Zijn hand… het was gewoon-
‘Inktvispoep!’ hoorde hij zichzelf maniakaal schreeuwen, ‘ik heb inktvispoep aan mijn handen! Whahahaa…’ zijn schaterlach ging over in onbedaarlijke snikken.
‘Meneer, is alles in orde?’ Het was een meisje.
‘Neeheeehee!’ jammerde Fabrizio. ‘Alles is niet in orde! Ik weet niet waar ik ben en of ik te laat ben met de afbetaling, maar mijn skelet… de show…’
‘Och, arme ziel… je eerste keer in het Aquanon Grande zeker? Kom maar…’ Fabrizio keek verbaasd toe hoe de straatstenen kleiner werden. Het maakte niet uit of hij op zijn benen zwabberde, of deels op de hare, als hij maar op tijd was.
‘De bank…’
‘Komt goed. Eh, misschien moet je eerst je blouse even dichtdoen… of… eh, dat andere uit.’
Hij vloekte ongearticuleerd en rukte het roze kant van zijn lijf.

Maestro Fabrizio nam een royale slok van zijn ochtendwijntje en opende het kunstkatern zelfverzekerd. De arena was immers bomvol en laaiend enthousiast geweest – en terecht. Alle dingen die tijdens repetities constant waren mislukt, waren bij de première foutloos verlopen. De onderhuidse passie was van de slotscène afgespat. Ieder detail had geklopt.
Geniaal, trendsetter in noorderlichtanimaties, oog voor acteertalent. Alle lovende woorden die hij las, waren als gigantenbalsem op dat ene stukje van zijn ego. Totdat…
…de stapel botten die continu in beeld bleef, helemaal niets toevoegde. Had Fabrizio’s oma dit onzalige rekwisiet soms nog op zolder liggen? Probeerde hij hier één of ander pseudo-intellectueel punt mee te maken? De man had er beter aan gedaan het kadaver weg te laten. Maar afgezien van dat kleine schandvlekje…
Hij brulde en scheurde de krant aan stukken. Het luchtte niet op. Integendeel: de snippertjes papier stonden in schril contrast met de flarden in zijn hoofd. Hij smeet de wijnkelk tegen het behang, maaide zijn ontbijt op de vloer, schopte de tafel om, scheurde de gordijnen van hun roede. Zijn compensatiedrang was onverzadigbaar.
Een toegesnelde kamerheer probeerde met een doekje de vlekken van het tapijt te deppen. Fabrizio lachte schamper om de futiliteit en joeg hem de kamer uit.
‘Volledig doorgedraaid na één kritische noot,’ hoorde hij hem op de gang naar een collega roepen. ‘Echt, die artiesten moeten eens wat meer eelt op hun ziel kweken.’
‘Hiep hiep hoera!’ lalde Fabrizio tegen de deur.
Zolang er mensen bestonden die helemaal niets van hem begrepen, was er hoop voor de wereld.



Spelen met vuur en water door Marieke Frankema

Mijn lief, ik kom steeds dichterbij. De schatten uit de oude gangen geven hun geheimen steeds meer prijs. Ik heb de voorwerpen gevonden die ik op je borst moet zetten om je weer tot leven te wekken. De tekeningen geven hun geheimen van de Oude Wereld langzaam prijs. Ik zal ze laden met de energie van de donderstormen in de verte, de bliksem zal je redden. Ik zal de magie begrijpen en dan zal ik jou weer aan mijn zijde vinden, alsof je nooit bent weggeweest. Het is nog slechts een kwestie van tijd. De draken cirkelen al likkebaardend in de verte, maar wees niet bang. Ze kunnen niet naar binnen, alles is dicht en veilig. Het duurt niet lang meer, mijn lief.

‘Weet je het zeker?’ Darenka keek Marrak aan met haar grote blauwe ogen, die onverholen bewondering en verwachting uitdrukten. Marrak hield van die ogen. Alle andere jongens uit de klas ook. Zij bezat de zuiderlijke schoonheid van een sneeuwspook, iedereen wilde haar bezitten. Maar zij was hier nu met hem. Dat telde. En daar moest hij gebruik van maken. Hij wierp een vuile blik richting het drijvende huis en knikte.
‘Die rare ouwe scharrelaar mag wel eens een lesje leren. Gisteren kwam hij weer met tassen vol zooi uit de catacomben. Hij is gewoon eng.’
‘Ik vind hem ook eng,’ zei Darenka, bijna ademloos. Marrak voelde dat hij begon te gloeien. Als hij het nu goed aanpakte, dan zou ze hem misschien wel kussen voor de morgen aanbrak. Die gedachte liet hem niet los. Hij moest doorgaan op dit onderwerp.
‘Wie weet wat hij allemaal uitspookt daar in dat rare huis. Ik denk dat we de gemeenschap een plezier doen door hem een toontje lager te laten zingen.’
‘Ja!’ Darenka schudde haar lange haren naar achteren. Ze leken in het donker nog witter dan anders. Ze wist wat ze deed met de mannen om haar heen, want ze keek hem een moment uitdagend aan, haar lippen verleidelijk een klein stukje van elkaar. Hij slikte, en blijkbaar had ze het effect bereikt dat ze op hem wilde hebben.
‘Wat ga je doen?’ vroeg ze.
Marrak maakte grootse gebaren en plotseling zakte het waterpeil van de winterrivier.
‘Wauw...’ fluisterde Darenka. Marraks wangen voelden nog een paar graden warmer. Hij zou haar laten zien dat hij de beste waterbezweerder was van de klas. Het water trok zich verder terug.
‘Moet je zien!’ riep Darenka uit. Zonder zich te bekommeren over haar lange jurk rende ze naar het skelet toe dat bloot lag nu het water was verdwenen. Marrak zag meteen wat hij moest doen om haar definitief aan zich te binden. Hij liep haar achterna en haalde haar in, net voor ze bij de botten was aangekomen.
‘Let maar eens op,’ zei hij. Een arm van water rees op uit de rivier en pakte de schedel op alsof het niets was. Met een donderend geraas stortte het water zich op het drijvende huis en sloeg de schedel dwars door een van de ramen. Een schreeuw klonk toen de energiedraken als hongerige pinguinhaaien door het gebroken glas naar binnen vlogen. Vlammen, hoog als het huis, likten plotseling aan het kozijn en vraten zich een weg door het dak. Darenka en Marrak zetten het op een lopen. Achter hen verkoolde het huis, stierf de schreeuw langzaam en zonk het gebouw weg in de diepten van de winterrivier.

Darenka schoot overeind. Ze hoorde hem nog, de schreeuw van de oude man. Hij bezorgde haar nog steeds kippenvel. Carolo lag nog te slapen, die merkte nooit iets van Darenka’s nachtmerries.
Zacht stond ze op en liep naar het raam. Energiedraken speelden krijgertje in de lucht. Ze huiverde. Ergens in de grote waterstad die aan haar voeten lag, was Marrak. Zou hij nog wel eens terugdenken aan die ene nacht, al die jaren geleden? Ze hadden er geen woord meer over gewisseld, hadden elkaar eigenlijk amper meer gesproken. Na die nacht was alles anders geworden.
Nog steeds echode de schreeuw na in haar oren, het zou tot de ochtend duren voor ze weer rustig was. De beker op de toilettafel vulde zich op haar commando, het enige wat ze nog kon sinds ze de opleiding tot waterbezweerder had verlaten.
Ze zuchtte. Carolo zou het nooit weten. En de man na Carolo ook niet, net zo min als de volgende en de vele mannen die er voor hem waren geweest. Niemand.
De bittere smaak in haar mond verdween niet met het water en ook de ijsblokjes in haar oren verdoofden slechts haar oren, niet haar geest. De schreeuw zou eeuwig klinken.




Tijd door Marieke Frankema


Hij zou haar treffen in de boog van Barkon, maar dat hij er werkelijk zou staan had ze eigenlijk niet verwacht. Bijna geschokt keek ze weg. Links van haar lag de schedel van het beest, hol-ogig en leeg als de rest van zijn wezen. Niets meer was er over van het trotse dier dat hen zo lang had ondersteund in hun zoektocht naar Ulkarath. Het Eeuwige Huis was nu dichtbij. Dat Jorath was verschenen bracht dromen tot leven die ze lang geleden al had weggestopt en die wellicht beter weggestopt konden blijven. Maar hij was er. Oude gevoelens kwamen als een waterval terug.
Je bent er,’ zei ze.
Ja,’ zei hij eenvoudig. Zijn ogen hadden nog steeds die amberkleurige tint. De door de lucht flitsende energiedraken deden zijn ogen twinkelen. Als vanzelf gleden ze in elkaars armen en een moment lang was tien jaar tijd gereduceerd tot minder dan een hartslag. Zo vertrouwd, en toch zo pijnlijk.
Je ziet er goed uit,’ zei hij.
Jij ook,’ zei ze. ‘Alsof je nooit...’
Ik ben ook eigenlijk niet...’ zei hij.

De wolken in de lucht roerden zich. De Winterrivier trok zich traag terug, het skelet van Barkon lag nu droog. In de verte verdampte water tot wolken. De lucht bewoog zich als een draaikolk en nog geen tien voetstappen bij hen vandaan schenen lichten door het wateroppervlak.
Is het je echt gelukt?’ Ze keek hem onderzoekend aan, maar hij keek naar het water. Een punt stak eruit en rees statig omhoog. Gouden lichten, verzacht door het wolkendek, doorkliefden het duister, in schitterende harmonie met de energiedraken. Een dak werd zichtbaar, volmaakt rond en glanzend als het parelmoer van de schelpen die ze als kind had verzameld. Het vakmanschap was ongeëvenaard. Zelfs van hier kon ze zien dat elke steen naadloos aansloot op volgende. Tranen sprongen in haar ogen en ze wilde naar het gebouw toe stappen, klaar om een toekomst van lang geleden te omarmen. Toch zette ze niet door. Op het moment dat ze haar beweging stopte, voelde ze ook een muur tussen haar en het huis.
Het spijt me, die barrière heb ik nog niet kunnen opheffen.’ Hij pakte snel haar hand. ‘Maar ik beloof je, over tien jaar...’
Over tien jaar...’ Ze keek naar Ulkarath. De zoektocht naar het gebouw had haar leven zo lang in zijn macht gehad. De droom van een prachtig, eeuwig leven, in het Magische Huis, met hem. Het had zo veel gekost. Zo veel. Het nu zien van bouwwerk maakte geen eind aan het leed, bracht niet alles wat ze miste terug.
Ik weet het niet, Jorath,’ zei ze zacht. ‘Alles is anders nu.’
Maar je had me beloofd...’
Ik ben zwanger, Jorath.’ Ze legde haar hand op haar buik. Alleen als je goed keek, kon je zien dat het meer was dan alleen het gevolg van een overvloedig leven. ‘Ik wist niet of ik je ooit terug zou zien. Ik vreesde van niet. Het leven gaat door, snap je?’

Het was bijna alsof hij hierop gerekend had. Hij was niet uit het veld geslagen. ‘Over tien jaar is het klaar. Dan kunnen we ons leven samen beginnen.’
Ik heb geen tien jaar. Kijk naar me, Jorath. De tijd heeft vat op mij. Ik heb geen keuze.’
Maar je houdt toch van me? We zouden van elkaar blijven houden. Dat hebben we elkaar beloofd, tien jaar geleden, op het watergraf van Barkon. Dat was de basis van onze magie.’
Ik weet het. Maar ik heb meer mensen om rekening mee te houden. Ik... Ik heb ook een dochter, Leona. Ze is bijna tien.’

Ze zag de glans in zijn ogen veranderen. Het was of Leona naar haar keek.
Hij slikte. ‘We hebben te veel geëist.’

Van onszelf vooral,’ beaamde ze. ‘Als ik alles toen had geweten...’
Ben je hier weer, over tien jaar? Met je... Met ons kind?’
Ik kan het niet beloven. Maar ik zal het proberen.’ Ze gaf hem een laatste kus. ‘Ik beloof je dat ik altijd van je hou.’

Zijn beeltenis vervaagde, evenals het gebouw. De energiedraken joegen nog door de lucht, maar zij zag ze niet. Vervlogen jeugddromen verdwenen in de nacht en lieten zwarte gaten achter. Leona wachtte, het leven wachtte. Het kind in haar schoot roerde zich. Met een zucht liep ze naar huis, terwijl het water het laatste bewijs van haar vorige leven uit het zicht onttrok.




Verloren onschuld door Simone Randewijk-Ooms

‘Beloof het me, Lorenzo,’ fluisterde Annabella in zijn hoofd. ‘Beloof me dat dit de laatste roekeloze actie is om jezelf te verrijken.’ Achter haar grijnsde de dood hem hongerig toe.
‘Lorenzo…’
‘Annabella, mijn liefste, ik heb je zo vreselijk gemist…’
‘Luister naar me. Je weet hoe je mij bent kwijtgeraakt. Denk aan Alberto.’
‘Dit is de laatste keer, dat beloof ik.’
‘Ik hou van je, Lorenzo.’
De dood was in slaap gesust, ja, verslagen. Ze waren weer samen, voor altijd en altijd in een warm paradijs…

Lorenzo trok zijn deken verder op en rilde. Die Utgardse melkdrank met gigantenbloed was uitgewerkt en hij lag alleen in bed in dit ijskoude oord. Hij kneep zijn ogen dicht, maar zag die prachtige droomwereld en Annabella niet meer voor zich. Er waren zelfs momenten waarop hij vreesde dat het gezicht van zijn kersverse bruid vergat. Even wilde hij een extra vacht op zijn bed gooien, toen sprong hij op de koude tegels en liep naar het kinderbedje. Er was deze dag meer dan genoeg te doen.
‘Dag, lekker schandaaltje van me!’ Hij pakte zijn zoontje uit het bedje en knuffelde het kind. Gek, zonder kleine Alberto had Annabella’s vader zijn dochter waarschijnlijk nooit aan hem verkwanseld. De dreumes leek zijn stemming op te vangen en grinnikte.
‘Jij gaat papa vandaag heel blij maken, kleintje.’ Hij drukte op Alberto’s neusje en maakte een gek geluid. Het kind kraaide het uit van plezier.
Lorenzo hees zich in zijn broek en riep een meid om ‘dat kind’ te laten verzorgen. Hij wilde niet als een watje overkomen, en wellicht zou hij in de gelagkamer nog wat vrouwelijk schoon tegenkomen. Alhoewel… wreef over de pijnlijke beet bij zijn tepel. Geen vrouw ter wereld kon zijn Annabella vervangen. Maar Annabella was er niet meer, en hij kon niet als een heilige leven. Hoe dan ook, na vandaag zou hij gigantenbloed in overvloed hebben en genoeg goud om alleen met het beste gezelschap genoegen te nemen. Annabella mocht dan in zijn dromen komen zeuren, maar dromen waren niet echt en goeie hoeren waren duur.

Kleine Alberto trok de derde poot uit het lijf van een witte spin. Hij keek naar het spartelende dier en lachte. De meid had er kennelijk niks van gezegd, maar Lorenzo gaf hem een tik op de vingers.
‘Ben jij helemaal betoeterd! Die arme sneeuwspin! Beesies hebben ook au, Alberto!’ De lip van zijn zoontje begon te trillen, de oogjes werden vochtig. Lorenzo kon er altijd slecht tegen. Bovendien had hij gelezen dat bij de echte mereltjes huilbuien tot een minimum werden beperkt, dus hij pakte Alberto snel op.
‘Nou, maakt niet uit, dan weet je het voor de volgende keer. Papa is al niet boos meer. Kom, we gaan lekker naar buiten. Weet je het liedje nog dat je straks mag gaan zingen als we bloed bij de gigant halen?’
Alberto lachte weer, de Behemot zij dank.

Sneeuwveld lag snel achter hen en slechts een paar uur later zag Lorenzo in de verte het silhouet van een ijsgigant. Hij liet zijn vlieger zakken, stapte van zijn liftlat en bond sneeuwschoenen onder. Hij was op een zware tocht voorbereid geweest, maar de sneeuw was stevig en alles verliep voorspoedig. Té voorspoedig, zou Annabella gezegd hebben. Alberto daarentegen zat zorgeloos in het zitje op de grote rugzak rond te kijken. Dankzij de volwassen portie gigantenbloed had hij geen last van de kou.

Toen ze dichterbij kwamen, zakte de moed Lorenzo wel een beetje in de schoenen. Hij had de verhalen over ‘menselijke muskieten’ altijd met een korreltje zout genomen, maar dat was onterecht geweest: de gigant was werkelijk enorm. Zou hij het doen? Hij kon nog terug… en zijn leven blijven slijten als voetveeg op het schip van zijn schoonvader. Nee, hij moest doorzetten, anders zou hij dit ene moment van lafheid altijd blijven heugen, net als die ene dag dat Annabella…
‘Alberto, weet je papa’s liedje nog?’ zei hij snel. ‘Kun je het zingen?’
Net toen hij dacht dat zijn plannetje mislukt was, gleden de eerste tonen over de vlakte. Lorenzo hield zijn adem in. Dit was het moment dat zijn leven zou veranderen.
De gigant wiebelde alsof hij suffig was, maar een paar tellen later draaide hij zich met een ruk om. Zijn huiveringwekkende krijs deed een regen van ijspegels neerdalen op de vlakte. Hij stormde met halvemijlsstappen op Lorenzo en Alberto af. Hoewel Alberto bleef zingen, werd het monster steeds woester en wakkerder. Dit was hun einde, besefte Lorenzo. Maar hoe? Kleine Alberto was een volbloedmens, Lorenzo had het lied zelf bedacht…
‘Beesie wil geen au,’ piepte het boven hem.
Lorenzo vervloekte zijn stommiteit, sloot zijn ogen en hoopte dat het einde snel zou komen.



Adriano met twee vrouwen door Tais Teng

'Wat ben jij een ongelooflijke oen!' tierde Isolde.
'Maar, maar...' stotterde stuurman Adriano van het karveel de Vergulde Zeester. Hij spreidde zijn armen. Dit was wel de laatste reactie die hij verwacht had.
'En wapper niet zo met dat idiote zwaard van je!' snauwde ze. 'Straks snij je mijn oor nog af.'
Het is een cliché dat een schone vrouw op haar mooist is als ze woedend is. Nu, de maagd Isolde was laaiend, met vonkende ogen, zwoegende borsten  en zwiepende tressen. En inderdaad mooier dan ooit.
Stuurman Adriano liet zijn voorvaderlijke zwaard zakken. Er zat een lelijke moet in het lemmet zag hij tot zijn ontzetting. Een snede scherp genoeg om een vallende veer te halveren is nu eenmaal niet bedoeld om bronzen boeien door te hakken.
'Je zat aan die rots vastgeketend. Hij kwam je verslinden!'
'We houden wel van SM spelletjes en wat dan nog? En verslinden? Waterdraken eten zeewier en niets dat groter is dan een garnaal. Als stuurman hoor je dat toch te weten.' Ze vouwde haar armen over elkaar. 'Bovendien is het traditioneel. Het dorp geeft de mooiste maagd aan de Rivierhoeder en de eerstvolgende tien jaar zitten de netten zo vol dat je ze amper op de oever kunt trekken.' Ze hief haar kin op. 'Ik ben het beloofde meisje, het onderpand.'
'Ik wist niet dat hij...'
'Ja, hij is het juiste woord. Lamoraal  van de Duizend Parelmoeren Mossels kon elke gestalte aannemen. Ook die van een beeldschone man met een penis van elke gewenste lengte.'
'Bedoel je dat jullie...'
'Maagd, dat is alleen bij wijze van spreken. Ik was al aan hem beloofd vanaf mijn geboorte.' Ze stak haar arm in de zijne. 'Nu ja, een schatrijke koopman is ook niet weg.'
'Niet zo goed als een rivierhoeder,' kwam de stem van het stamhoofd. 'maar je mag een aangespoelde pinguïnhaai niet in de bek kijken, meid.'
Het hele dorp was samengestroomd, zag heer Adriano di Maselonni en de meesten droegen puntige dan wel verzwaarde landbouwgereedschappen.
'Maar ik ben al getrouwd,' protesteerde stuurman Adriano.
'Dan mag zij je tweede vrouw worden,' zei Isolde. 'Iemand moet tenslotte de eendenmossels pellen en de vloer van de kajuit aanvegen, toch?'

In latere generaties wordt heer Adriano als de ultieme hansworst opgevoerd zodra de poppenspelers hun gordijntjes van zeegras opentrekken. Stuurman Adriano zwaait met een overduidelijk houten zwaardje en heeft twee ongelooflijke haaibaaien van vrouwen met gietijzeren deegrollers. Ja, dat is altijd smakelijk lachen als Adriano opkomt.


 


Portret van winnares Simone Randewijk-Ooms, krijgsvrouwe van Utgard





Sprookjes van Winterrivier


Sprookjes beginnen ze altijd met:

ISLAND
Ya iha ooh! Hoog en onbereikbaar is de hemel en alleen draken zijn vrij! De sjamaan Panome(wijsvrouw Lestella) zette  zijn (haar) tent op in de stad (naam stad) en al snel sloeg een klant op de geestengong.

SERVALLE:
In de tijd dat je overgrootvader nog een jochie met pijpenkrullen was en je overgrootmoeder groene strikken aan haar vlechtjes droeg, woonde er...

MUHAD ADIR: Er is geen Madhi dan de Madhi! Mij kwam ter ore dat in een verre stad... ( kan elke stad zijn maar het verhaal moet altjd vanuit een Muhad Adir blik verteld worden, zodat er natuurlijk moskeeën in Incagrad staan en er vijf keer per dag in de richting van de lege tombe van de Madhi gebeden wordt. En nauurlijk hebben alle mooie vrouwen hertenogen en haar zwart als git.)

ERVEBER:
Dit is het verhaal dat keverpootjes deze ochtend in de verse as schreven.  Liss (Lisander) was een weesmeisje (weesjongen) en zo arm dat hij nog geen mosselschelp had om zijn/haar kont te krabben. Vlak na een uitbarsting liep hij/zij langs de over en op de vloedlijn lag een vis die hem/haar smachtend aankeek en de volgende woorden sprak:

LAND VAN DE BLAUWE MAGUS:
Aan de rand van het Eindeloze Woud woonde een eenvoudige houthakker met zijn vrouw en drie zonen. (laat je stem tot een fluistering zakken) maar daar gaat dit verhaal niet over.
(Het idee is dat de Blauwe Magus via zijn grauwe uilen altijd meeluistert en hij haat verhalen over eenvoudige houthakkers en hun vrouw en drie kinderen. Dit omdat hij zelf op die manier begon en soms nog intens verlangt naar het geluid van een bijl in oeroude eikenstammen en het harde gele eelt op zijn gladde handpalmen deerlijk mist)

TOLBRUG:
Luister bloedbroeders en zwaardzusters, ik verhaal jullie over  gretig staal  en afhakte trollenhoofden. Over brandende dorpen en vuig verraad. En natuurlijk over de roos in maanlicht. 
(In elk sprookje moet een roos in het maanlicht voorkomen, de andere onderdelen zijn facultatief.)

UTGARD:
Schenk mijn beker vol met bruisend zeewierbier want het spreekt beroerd met een droge keel.

INCAGRAD:
(De hoogste klasse van courtisanes zijn vertelsters zo bedreven dat mannen in de ochtend zelfs de eerste  veter van hun keurslijfje nog niet losgeknoopt hebben en dat absoluut niet als een gemis zien.
De sprookjes die de dames elkaar vertellen, beginnen zo:
Mannen geloven graag dat ze sluw als grijze eekhoorns zijn en even onverschrokken als een wezel.
Dit is het verhaal wat een man uit ( naam stad) mij vertelde: (Het verhaal moet over de een of andere slimme streek van de man gaan, plus neerbuigend commentaar van de dame. 
 Elk verhaal eindigt zo:
In de ochtend schudde hij zijn buidel leeg in mijn offerschaal en wandelde naar buiten, arm als een tempelrat die zijn nest moet bouwen van afgekloven kippenbotjes.

BERGTROLLEN:
Verhalen gaan altijd over de trol Murdagh die verliefd wordt op de uiterst delicate sneeuwvlokprinses. Als hij haar echter zou omhelzen, zou hij al haar botten breken en zelfs een kus zou dodelijk kunnen zijn.
Dit is het begin:  Op een dag liep de trol Murdagh met drie dode pelsjagers onder zijn arm over een ijsbrug toen hij de mooiste en zoetste stem van de hele Winterrivier uit een dal hoorde opwellen. Het was een stem als...


DE TOLBRUG

door Jannie de Zeeuw


Luister bloedbroeders en zwaardzusters, ik verhaal jullie over gretig staal  en afhakte trollenhoofden. Over brandende dorpen en vuig verraad. En natuurlijk over de roos in het maanlicht. 


Ik werkte onder generaal Hardstaal, een man zonder genade. Lange dagen met zwaar arbeid werd van ons geëist, maar met een duidelijk doel. Het bouwen van de Tolbrug om zo de Winterrivier te beheersen. Ach, hij voorzag ons iedere dag van voldoende uilenvlees en schuimbier en de levenslange eer aan De Brug gebouwd te hebben.

Het was op de avond van de mist, welke iedere negen dagen over de eilanden trekt. De manschappen lagen rillend in hun huiden tenten, terwijl de temperatuur ongekend hoog was. Wie zou de mistdame deze keer bezoeken en meesleuren naar de diepste diepten van de Winterrivier?
Jong als ik was, kon ik me nauwelijks voorstellen dat een schone dame zoveel leed kon veroorzaken.
Aan de oever verscheen een werveling van mist. Het vormde zich tot een ijsroos, beschenen door een enkele straal maanlicht waar de mist voor wilde wijken. Ik voelde mij de gelukkigste arbeider van het kamp, alleen al om dit te mogen aanschouwen. De verwachting klopte in mijn kruis, toen de roos mijn kant op wervelde.

Zijn ene oog werd vochtig, terwijl de verteller een flinke slok nam van zijn Eveber-rum, de sterkste soort die maar weinig echte mannen konden verdragen. Het kampement was stilgevallen en iedereen leek het einde te kennen van dit verhaal. Toen kroop er een jongeling naar voren en trok de man aan zijn buis. De verteller staarde het kind met zijn goede oog aan en trok meewarig een mondhoek op. Hij knikte langzaam, de herinnering boven halend.


Toen de Vrouwe verscheen, was ik verloren. De roos in het maanlicht had doornen, zolang als mijn arm, waarmee ze mij vastnagelde aan de oever. Haar maanlichte blaadjes opende zich om een muil te onthullen waar de pinguinhaaien kippevel van krijgen.


Het kind was achteruit gekropen en toen de verteller hem ineens aankeek, verdween het tussen de benen van de manschappen.

Een oude arbeider hief zijn pul en knikte de een-ogige toe. Deze wreef over de diepe groeven in zijn gezicht, zijn vingers bleven hangen bij het lapje op zijn oog. Hij goot zijn rum in een teug achterover en stond op om naar zijn tent te gaan.


SERVALLE:


Sergio  door Ebon Keizer


In de tijd dat je overgrootvader nog een jochie met pijpenkrullen was en je overgrootmoeder groene strikken aan haar vlechtjes droeg, voer op een dag de zoon van een van de schepenbouwers, Sergio, door de straten van Servalle met zijn eerste, zelfgemaakte gondel. Hij mocht eerder nooit varen van zijn vader.

`Pas wanneer je groot genoeg bent om een eigen gondel te maken mag je zelf door Servalle varen. Daar ben je nu te dom voor´ zei zijn vader altijd.
In het geheim sprokkelde hij al het afvalhout bij elkaar waar hij zijn handen maar op kon leggen. Het kostte hem bijna vier jaar van zijn jeugdige leven om de gondel te bewerken en te versieren, totdat hij eindelijk perfect was.
 En toen was de dag daar, zijn trots mocht eindelijk te water. In zijn beste kleding voer hij naar het rijke gedeelte van Servalle. Daar, bij de vierde pier voorbij de tweede straat van de binnenste ring zou ze wachten.
´Als je later je eigen gondel hebt, dan wacht ik op je, onder de bloemen´ zei ze altijd, de doktersdochter. Een beeldschoon meisje met ogen nog blauwer dan de blauwste inktvis.
Maar juist die dag was de binnenste ring gesloten. Een file aan gondels versperde de weg voor de jonge Sergio. Na vier jaar hard werken weigerde hij toe te geven aan het ongeluk dat zich voor hem manifesteerde. Desnoods zwom hij naar haar toe en deed wat nog niemand had gedaan:
Hij dook in het schoonste water van heel Winterrivier.
Omdat het verboden is en er zelfs een doodstraf op staat, wist niemand in heel Servalle hoe je moest zwemmen. En Sergio was geen uitzondering. Na vier jaar hard werken verdronk hij uiteindelijk in de middelste ring. Zijn lichaam ligt waarschijnlijk ergens buiten Servalle weg te rotten.
En de doktersdochter? Die trouwde een paar weken later met de zoon van de burgemeester.

Moraal van het verhaal: doe vooral niet teveel moeite voor één vrouw, er lopen genoeg gewillige vrouwen hier rond in Servalle.



 ERVEBER:

Vissenstreken door Iris Versluis


Dit is het verhaal dat keverpootjes deze ochtend in de verse as schreven.  Lisander was een weesjongen en zo arm dat hij nog geen mosselschelp had om zijn kont te krabben. Vlak na een uitbarsting liep hij langs de over en op de vloedlijn lag een vis die hem smachtend aankeek en de volgende woorden sprak:
‘Gooi mij terug in de zee in je diepste wens zal in vervulling gaan.’
Lisander zuchtte en liep de vis zonder verder iets te zeggen voorbij.
‘Hee, hee,’ riep de vis. ‘Laat me niet liggen! Wil je niet dat je diepste wensen in vervulling gaan?’
Lisander bleef staan, twijfel overspoelde hem zoals de zee een rots overspoeld. Al twee keer eerder had hij naar die verdomde wensvissen geluisterd. Al twee keer eerder had het zijn armoede alleen maar verergerd.
Over zijn schouder riep hij naar de vis. ‘Laat me met rust. Ik luister niet meer naar de mooie praatjes van jullie soort.’
‘Maar ik ga dood!’ Lisander wist niet dat wensvissen zo wanhopig konden klinken.
‘Ik zweer je, ik zal je wensen echt vervullen,’ vervolgde de vis zijn smeekbede.
Lisander draaide zich om. Misschien als hij zijn wens nu echt heel zorgvuldig formuleerde? Hij liep terug naar de vis en pakte hem op. Hij voelde het kleine lijfje zwoegen, de kieuwen gingen naarstig open en dicht terwijl twee glazige ogen dwars door hem heen leken te kijken.
‘Ik zal je teruggooien, maar beloof me dat je geen trucs uit zult halen zoals je voorgangers hebben gedaan.’
‘Deban, dat is mijn naam,’ de vis maakte een soort buiging, ‘haalt nooit trucs uit mijn waarde heer. Vertel mij uw wens en ik zal hem vervullen.’
De jongen haalde diep adem. Hij moest nu heel zorgvuldig zijn. De eerste keer was hij onder de voet gelopen en was met de schrik vrij gekomen, zijn hutje was echter in minder goede staat achter gebleven. Zijn hutje stond in een niemandsland, omgeven door de vruchtbare as van de vulkaan, met in de verte uitzicht op de rivier, maar die rotvis had natuurlijk precies die plek uitgekozen! De tweede keer dacht hij dit te hebben opgelost, maar toen waren ze boven op hem geland, de kosten van de medicijnman waren zo hoog geweest dat hij haast van armoede was overleden in plaats van aan zijn verwondingen.
Gekuch van de vis haalde Lisander uit zijn overpeinzingen. ‘ Heer, ik heb niet de hele dag de tijd, zuurstofgebrek ziet u.’
‘Goed. Ik wens een kudde van veertig asvarkas en een omheining om deze asvarkas in vast te houden.’
‘Dat…’ begon de vis.
‘Stil,’  riep de jongen. ‘Ik ben nog niet klaar.’
‘ De asvarkas moeten twintig meter naast mijn hutje neergezet worden, in,’  hij beklemtoonde dit laatste woord, ‘de omheining. Ook wil ik dat het gezonde asvarkas zijn. En…’  hij dacht even na. ‘Ik wil vijf mannetjes en vijfendertig vrouwtjes.’
‘Ben je klaar,’ piepte de vis. Zijn oogjes begonnen dof te zien van ellende.
‘Ja, ik ben klaar.’
‘Gooi me dan alsjeblieft in de zee, dan gaat je wens in vervulling.’
Lisander deed wat hem was opgedragen. Hij bleef nog even staan en keek naar Deban die frivool boven het water uitsprong. Toen Deban uit het zich was draaide hij zich om en liep naar huis.
Zodra hij zijn hutje in zicht kreeg werd hij acherdochtig. Veertig asvarkens moest je van deze afstand toch wel kunnen zien? Toen hij zijn hut bereikte zag alles er nog precies zo uit als hij het had achtergelaten. Geen omheining of asvarkas te bekennen. Zoekend keek hij om zich heen. Die beesten moesten toch ergens gebleven zijn?
‘Heer, heer!’ hoorde hij opeens achter zich.
Lisander draaide zich om. Een rijkgeklede man, aan de snit van zijn pak te zien kwam hij uit Servalle, snelde op hem af. ‘Zijn de asvarkens van u?’ De man zwaaide wild met zijn handen en zijn gezicht was roodaangelopen.
‘Ik…’  begon Lisander.
De man wenkte hem dat hij mee moest komen richting de rivier. De man wees naar beneden. ‘ Ik eis hiervoor een schadevergoeding.’
Lisander volgde de blik van de man. Op het Sarvallaanse koopmansschip vernielden veertig asvarkas de zijden zeilen, slobberden aan de ongetwijfeld peperdure wijnen en wroeten in de vaten voel truffels en andere lekkernijen.
‘Ligt de rivier echt maar twintig meter ten westen van mijn hutje,’  mompelde Lisander.  

En zo bleef Lisander een arme weesjongen.


MUHAD ADIR:

De kikkererwt door Simone Randewijk-Ooms

Er is geen Madhi dan de Madhi! Mij kwam ter ore dat in een verre stad Servalle een hertenogige maagd met gitzwart haar de slaap niet kon vatten omdat er een erwt onder haar matras lag. Ze riep haar dienstmeid om hulp, maar die kwam niet opdagen. Ze riep haar ouders om hulp, maar die kwamen ook niet. Toen zag ze in het maanlicht een kikker op haar vensterbank zitten.
‘Ik ben de kikker van de erwt,’ sprak de kikker plechtig.
‘Oh…’ antwoordde de hertenogige maagd met gitzwart haar. ‘Dus?’
‘Dus? U weet niet wie ik bèn?! En u stelt uzelf niet eens voor? Wat zijn dat voor manieren?’ De kikker zwol op en kleurde rood.
‘Hoor eens, ik wil gewoon slapen, anders gaat dat ten koste van mijn schoonheid en dan wil geen man me huwen,’ zei de maagd en schudde haar gitzwarte haren naar achteren. ‘Kun je me helpen of niet, waterwezen?’
‘Hoe durf je, onnozel wicht!’ De kikker brulde bergtrolachtig.
De deur van de kamer van de hertenogige maagd vloog open.
‘Wat is hier aan de hand? Kan een man niet rustig bidden naar de lege tombe van de enige Madhi?’
‘Dit vieze beest hier loopt me te pesten, vader. En ik kan niet slapen vanwege die erwt onder mijn matras.’
De vader greep de kikker en kneep hem fijn tussen zijn sterke vingers. Hij trok het matras opzij en wilde de erwt wegslaan, maar die bleef aan zijn hand plakken.
‘Bij de heilige middelvinger!’ schreeuwde de vader. ‘Hoe komt deze pokdalige magie in het bed van mijn dochter terecht?’
‘Het was er ineens, net als die afschuwelijke kikker!’ jammerde de maagd en ze rolde met haar hertenogen.
‘Ja, dat zal wel!’ De vader sloeg zijn dochter in het gezicht, waarbij de erwt oversprong op haar wang en zich daar vasthechtte.
Ze gilde en zette haar nagels in haar gezicht, maar niets hielp.
‘Wie wil mij nog huwen?’ jammerde ze en probeerde een lok glanzend zwart haar voor de groene bult te laten vallen.
‘Ja, wie?’ schreeuwde de vader, ‘je moeder heeft je te veel verwend en vrij gelaten. Jij gaat morgen naar de wasvrouwen, en je gaat gewoon werken. Dat is tenminste iets, als we geen bruidsschat meer kunnen krijgen.’
De volgende morgen schudde de hertenogige maagd de hand van haar nieuwe meesteres.
‘Hallo,’ stamelde ze met neergeslagen hertenogen, ‘mijn naam is Ayla.’
De kikkererwt rolde van haar wang. Ze had haar lesje geleerd.
Vrouwen van Muhad Adir, vergeet nimmer uw plek. En er is geen Madhi dan de Madhi!


BERGTROLLEN:

Ga eerst maar eens in bad  door Tais Teng

Op een dag liep de trol Murdagh met drie dode pelsjagers onder zijn arm over een ijsbrug toen hij de mooiste en zoetste stem van de hele Winterrivier uit een dal hoorde opwellen. Het was een stem als klaterende beekjes en het tinkelend afbreken van ijspegels in de lente. 
Hij tuurde omlaag. Middenin de vallei verrees een paleis van bevroren regenbogen en op het bovenste balkon stond een prinses met haren als rijp en topazen ogen. Hun blikken ontmoetten elkaar en de prinses stak meteen haar welgevormde neusje in de lucht.
'Het stinkt hier naar ongewassen pelzen en geronnen bloed. Bovendien hobbelt daar boven iets rond dat nog het meest op een misvormd rotsblok vol warrig rendiermos lijkt.'
'Ik, eh,' zei de trol en hij stak de pelsjagers schielijk achter zijn rug. 'Ik ben drie jaar geleden nog in het bad geweest.'
Hij krabde zich achter zijn oor. 'Maar ik wel er best weer in.'
De prinses grijnsde gemeen maar zelf met zo'n grijns was ze nog steeds mooier dan elke trollenvrouw. 'Ik wil je best ontvangen als je eerst echt schoon bent. Baad in een bron met kokend zwavelwater en smeer je stevig met verse lava in.
'En dan wil me kussen?'
'Daar hebben we het later nog wel over. Eerst schoon.'
De trol liep naar zijn grot terug.
'Ik heb de mooiste vrouw van Winterrivier gesproken,' zei hij tegen zijn grootmoeder.
'Nou, het werd tijd. Ik zit nu al driehonderd jaar op kleine welpjes te wachten.' Ze wreef over haar lange neus die als een kromme wortel uit een kop als een gedeukte meloen ontsproot. 'Heeft ze mooie gele slagtanden die helemaal tot haar knokige knieën reiken?'
'Uh,' zei de trol, 'dat niet meteen.
'Maar dan in ieder geval wel haar als smerig stro met luizen zo groot als okkernoten?
'Ja,' zei de trol. 'Ze heeft haar.'Hij begreep dat hij bij zijn grootmoeder niet moest aankomen met een stem als een tinkelend brekende ijspegel in de lente of ogen als topazen.
 
De trol dook in een hete bron en kwam er stomend en half gekookt uit. De lava waarmee hij zich afwreef, verschroeide zijn vacht en blakerde zijn slagtanden tot bruine stompjes.
Hij daalde af naar het paleis en keek op naar de prinses.
'Ik ben helemaal schoon,' zei hij.
'Heerlijk,' zei de prinses en weer grijnsde ze al haar parelmoeren tandjes bloot. 'Ik ben toch zó dol op de geur van verschroeid trollenhaar. Wat heb je overigens voor cadeautje meegenomen?'
'Cadeautje?' zei de trol. 'Bedoel je een kuip vol ijsbeeringewanden of een mooi snoer van pinguinhaaitanden?
'Van zulke zaken heb ik er al kastenvol.  Ik dacht eerder aan het afgehakte hoofd van de Blauwe Magus.'
'En dan mag ik je kussen?'
'Laten we niet te hard van stapel lopen. Als je het hoofd brengt, zal ik mijn zakdoekje van het balkon omlaag laten dwarrelen.'
 'Dat is goed,' zei de trol. Hij zag het zakdoekje al voor zich, van het mooiste kant natuurlijk en geurend naar de blauwe gentianen die aan de voet van een smeltende gletsjer groeien. 'Ik breng je zijn hoofd.'
De trol nam zijn strijdbijl van glanzend obsidiaan op, sloeg zijn harige mantel van pelsjagersbaarden om en vertrok.

Zodra de trol achter een ijspiek verdwenen was, betrad haar vader de ijskoning het balkon.
'Je moet wel oppassen dat trollen geen zeldzame diersoort gaan worden. Dit is negentigste trol al die je op de magus afstuurt.'
'Eentje moet het toch lukken? En een meisje houdt er niet van afgewezen te worden. Een breekbaar en overgeciviliseerd poppetje,' Ze snoof. 'Ik zal de Magus eens laten zien wie er hier breekbaar is!'
 
Op een dag liep de vijfde broer van de trol Murdagh met drie dode pelsjagers onder zijn arm over een ijsbrug toen hij de mooiste en zoetste stem van de hele Winterrivier uit een dal hoorde opwellen.


ISLAND:

Hoe Panome van zijn hoofdpijn afkwam  door Anaïd Haen

Ya iha ooh! Hoog en onbereikbaar is de hemel en alleen draken zijn vrij! De sjamaan Panome zette zijn tent op in de stad Rijkaanvis en al snel sloeg een klant op de geestengong.
Panome, die weer werd gekweld door hoofdpijnen waar de erupties van de Erveber bij verbleekten, opende de flap van zijn tent en bekeek de klant.
Het was een kind. Hooguit zeven jaren oud. ‘Dag vader,’ zei het.
Het was de sjamaan onduidelijk of het een jongen of een meisje betrof, maar gezien de armlastigheid van de kleding besloot hij dat het kind zijn tarief niet kon opbrengen. Hij sloot de flap weer, wenste dat het met zijn pijn verdween en ging liggen.
De gong galmde. Het geluid drong binnen in het hoofd van Panome en draaide er misselijkmakende rondjes. Met zijn handen tegen zijn slapen verhief de sjamaan zich van zijn rustbed en strompelde naar de flap.
Alweer hetzelfde kind. Het hield de trommelstok op een dermate grote afstand van de gong dat er zeker en vast een nog hardere knal op zou volgen indien Panome de tent weer zou ingaan.
Aldus gechanteerd had de sjamaan geen keuze. ‘Wie slaat mijn gong?’ vroeg hij, op iets minder gedragen toon dan wenselijk was.
‘Ik, uw dochter,’ zei het kind. ‘Ik wens mij de warmte van uw tent, de steun van uw armen en geldbuidel en uw deelbare kennis.’
‘Wat heb je daarvoor over, mijn kind?’ corrigeerde Panome haar foutieve zinsnede.
‘Ah! Dus mijn moeder had gelijk!’ Het kind hing de trommelstok aan de haak van de gong en deed haar armen wijd. ‘Papa!’
Panome, wiens leeftijd zo ongeveer het twaalfvoudige van het kind was, zag en voelde zich opeens omhelsd. Hij rook het ook; het kind stonk.
‘Laten we naar binnen gaan, vader,’ zei het meisje. Ze liet hem los en legde haar handje op zijn voorhoofd. ‘U heeft pijn.’
Meteen vloeide een deel van zijn hoofdpijn weg. Blijkbaar ging hij over in haar arm, want ze vertrok haar gezicht, haalde haar hand los en schudde hem heel hard van zich af. De gong zong ervan.
‘Wie ben jij?’ stamelde Panome. ‘Ik wens mij geen dochter.’
‘Ik ben de dochter van wijsvrouw Lestella en sjamaan Panome,’ zei het kind. Ze wees naar de tent. ‘Gaan we naar binnen?’
‘Wijsvrouw Lestella? Maar die is al jaren dood. Ze was nog ouder dan ik!’ De pijn kwam weer langs de gong, zette hem in beweging en sloeg toe in de rug van de sjamaan.
Panome sloeg achterover en greep zijn rug met beide handen vast.
‘Boemerangpijn?’
De sjamaan knikte.
Het meisje legde haar hand op en schudde de pijn weg.
‘Ik blijf wel bij u,’ zei ze op vertrouwelijke toon. ‘Vader.’


LAND VAN DE BLAUWE MAGUS:

Van Lorella en Janus door Marieke Frankema

Aan de rand van het Eindeloze Woud woonde een eenvoudige houthakker met zijn vrouw de drie zonen. Maar daar gaat dit verhaal niet over.
In de krochten van het land onder het ijs leefde een enorme Bergtrol, die de gebieden al vele jaren teisterde door in de nacht de jonge maagden te schaken die leefden in de dorpen op de vlakte daar vlak bij. Men zei dat hij groot was als drie huizen, breed als de twee grootste dennen en snel als de energiedraken die door de hemel flitsen bij een nachtelijk onweer. Geen slot hield hem tegen, geen greppel was te diep en geen palissade te hoog.
In een van die dorpen leefde Janus, die zijn hart had verpand aan Lorella. Lorella deelde zijn gevoelens echter niet, zij vond hem zogezegd een etterbuil en ontliep hem waar ze kon. Als ze hem niet kon ontlopen, lachte ze met haar vriendinnen schamper om alles wat hij deed of zei en rolde met haar ogen zodra hij een poging tot toenadering deed.
Soms ging hij ‘s nachts naar haar huis en zat dan in de den voor haar raam, toe te kijken hoe ze haar haren borstelde, haar jurk verruilde voor een nachtjapon en tussen de zachte lakens gleed. Of eigenlijk, hij stelde het zich voor, want de gordijnen voor haar raam waren dik, zwaar en ondoorzichtig. Alleen het zachte geluid van haar gezang drong tot hem door, iedere avond een lied om te vragen om een goede nachtrust en geen bezoek van de Trol.
Juist op zo’n nacht kwam het ondier, terwijl ze haar gezangen nog door de koude nacht liet klinken. Hij brak het raam open, boog diep voordat hij het meisje schaakte en nog voordat Janus ook maar moord of brand kon roepen, pakte hij Lorella op en voerde haar mee de duisternis in.
Haar ouders riepen ach en wee en luisterden niet naar Janus’ woorden over waar de trol heen was gerend of hoe ze hem wellicht konden achterhalen. Ze huilden en rouwden, maar niemand deed een poging om haar teug te halen. Immers, zij was toch al verloren nu de Trol haar had gepakt.
Janus’ hart wilde hier echter niets van weten. Hij zocht zich een muskusos die niet al te veel vet onder de haren had en ging op weg.
De sneeuw had de diepe sporen van de Trol nog niet helemaal weg kunnen sneeuwen en al had de os er weinig zin in, Janus dreef het dier over de vlakte, tot de steile witte wanden oprezen en de wind snerpend koud was en door kleding sneed als een mes uit Muhad Adir. In een van de zwarte gaten in de bergwand moest de Trol leven. De muskusos zakte in elkaar en Janus legde het laatste stuk lopend af, zijn hart bonzend uit vrees zijn geliefde Lorella terug te vinden in kleine stukjes bot.
Uit de middelste grot klonk het lieflijk geluid van een luit, zuiver en pril als een winterochtend. Noest trok Janus het duister in, zichzelf vervloekend voor het niet meebrengen van een goede toorts. Echter, het was niet duister in de grot. Door vensters van sneeuw viel het zonlicht naar binnen en een waar kunstwerk aan gevlochten wortels omlijstte het geheel. Even later zag hij echter dat het vlechtwerk veeleer een kooi was, waar zijn Lorella in vast werd gehouden, terwijl de Trol lieflijke liederen kweelde met behulp van zijn luit. Het leek waarlijk een balkon waar zij op zat, gedwongen de serenade te ondergaan als een geit klaar voor de slacht. Lorella keek dan ook verveeld van de Trol weg. Haar ogen werden groot toen zij Janus ontdekte. Ze keek nu langer naar hem dan ze ooit had gedaan. Op slag hield de Trol op met spelen.
‘Vrouwe, u bent afgeleid.’
‘Oh, mijn oprechte excuses, waarde Trol,’ sprak Lorella. ‘Ik zat zo in uw spel dat ik afdwaalde naar verre landen, waar Trollenkinderen spelen met de beenderen van tropische vogels en waar de Trollenvrouwen voor hun man zorgen met alle liefde die ik voor u koester.’
De Trol leek waarlijk in tranen uit te barsten. Janus greep een loei van een boomstam om de Trol neer te slaan en bezweek bijna onder het gewicht. Dat plan legde hij met spijt ter zijde en hij zocht naar een andere mogelijkheid om te Trol te verslaan, zelfs al was deze minstens zeven keer zo groot als hij. De Trol merkte hem niet op.
‘Och, vrouwe,’ zei deze bibberend. ‘Die woorden te horen uit een mond als de uwe, dat doet mij waarlijk deugd. U weet van het gemis aan Trollenvrouwen in onze gelederen, zij zijn al jaren niet meer gezien, en nu verwoordt u mijn leed zo fijngevoelig en zo medelevend. Het wordt me bijna te zwaar aan het hart.’
De Trol snoot zijn neus zo groot als een karrewiel en sloot daarbij zijn ogen. Op dat moment greep Janus een speer die bij een verdwaald skelet lag en stootte het wapen diep in het hart van de trol, die schuimbekkend het leven liet terwijl Lorella juichend haar eens zo gehate dorpsgenoot aanmoedigde. Janus bevrijdde Lorella uit haar balkonnen kooi. Hij vertelde haar van hoe hij altijd in de den zat als zij te bedde ging, van het verdriet dat haar familie ondergaan had dankzij haar verlies, maar ook van hun onwil om haar te komen redden. Zij vertelde hem van het vreselijk valse zingen van de Trol, van hoe ze altijd haar gevoelens voor hem had verdrongen omdat haar beste vriendin hem zo lelijk vond en hoe ze hem altijd had liefgehad in haar dromen, hoe ze haar nachtelijke gezangen had gezongen speciaal voor hem. De kus die ze hem gaf, kwam tot leven en zegende de grot met een bloemenpracht van ongekende kleur en geur. Janus en Lorella bouwden een bed van de huid van de trol, waarin zij vele nachten warm en gelukkig samen lagen. Zij besloten nooit terug te keren naar het dorp waar niemand werkelijk om hen gaf en leefden luxe met een schare kinderen die de moed van hun vader en de schoonheid van hun moeder bezaten. De zon scheen er elke dag.
In het dorp echter was de hemel voor altijd grauw, omdat Lorella en Janus gemist werden als twee lichtende sterren aan de hemel. Vertel dus altijd dat u van uw geliefden houdt, voordat zij u voor altijd verlaten zonder werkelijk gestorven te zijn. Zeg het echter zacht, fluisterend zelfs, voordat de Blauwe Magus weet waar uw hart ligt en het eruit rukt als een Grote Trol een maagd uit een dorp.












art Mhuhad Adir